ECLI:NL:HR:2018:79

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
16/01093
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd wegens belaging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor medeplegen van belaging, waarbij het Hof een contactverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd. Dit contactverbod was gebaseerd op artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had miskend dat artikel 38v Sr niet van toepassing was op feiten die vóór de inwerkingtreding van deze bepaling waren gepleegd. De Hoge Raad vernietigde daarom de opgelegde maatregel, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak benadrukt de noodzaak om bij de oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen rekening te houden met de datum waarop de feiten zijn gepleegd en de toepasselijkheid van de relevante wetgeving.

Uitspraak

23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/01093
IV/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 december 2015, nummer 22/002056-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.A.A. Postma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel) als bedoeld in
art. 38v Sr heeft opgelegd.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van 26 juni 2009 tot en met 18 juni 2014 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp en Zeewolde, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft zij in vereniging met een ander diverse e-mails aan [betrokkene 1] verstuurd."
3.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"medeplegen van belaging."
3.3.1.
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissingen:
"Het hof:
(...)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1963).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is."
3.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan belaging. Hiertoe hebben zij gedurende een periode van circa vijf jaren vele e-mailberichten - veelal beschuldigend en/of dwingend van aard - naar het slachtoffer, dat duidelijk had aangegeven geen contact te wensen, gestuurd.
Tevens zijn derden bij deze e-mailwisselingen betrokken of werd aangeefsters naam in negatieve zin in aan hen verzonden e-mailberichten genoemd.
De verdachte heeft door aldus te handelen op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Een dergelijk feit levert doorgaans gevoelens van angst, onveiligheid en overlast bij het slachtoffer op.
Daarnaast acht het hof het passend en geboden om aan de verdachte, ter voorkoming van de strafbare feiten, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid op te leggen, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van twee jaren.
Daarbij zal het hof bevelen dat het de verdachte gedurende die periode verboden is - direct of indirect - contact te leggen met de aangeefster [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1963).
Voorts zal het hof bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof acht dit aangewezen, nu het hof gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het verwijtbare van haar handelen in volle omvang heeft ingezien. Gelet hierop, alsmede gezien de emotionele lading die het onderliggende conflict voor de verdachte met zich mee heeft gebracht, het feit dat het onderliggende conflict niet is opgelost en gezien de aard van het delict, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer."
3.4.1.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 1, eerste lid, Sr:
"Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling."
- Art. 38v Sr:
"1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
d. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
5. Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
6. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd."
3.4.2.
Art. 38v Sr is ingevoerd bij de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod) (Stb. 2011, 546). Deze wet is in werking getreden op 1 april 2012.
3.5.
Art. 38v Sr voorziet in de mogelijkheid een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De invoering van deze bepaling houdt derhalve een wijziging in van de toepasselijke regels van sanctierecht. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit dat door het Hof als één misdrijf is gekwalificeerd mede vóór 1 april 2012 is begaan, heeft het Hof miskend dat de genoemde bepaling buiten toepassing dient te blijven. Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is opgelegd de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1963), en voor zover daarbij is bevolen dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 januari 2018.