Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
1 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 juli 2021. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij meerdere Opiumwetdelicten, waaronder de invoer van cocaïne en hennep, en deelneming aan een criminele organisatie. De Hoge Raad beoordeelde de strafmotivering van het hof, dat een gevangenisstraf van 7 jaren en 6 maanden had opgelegd. De vragen die aan de orde kwamen waren of het hof toereikend had gemotiveerd op basis van het gewijzigde VI-regime en of de opgelegde straf begrijpelijk was in het licht van de eerdere straffen en de pleidooien van de verdediging. Daarnaast werd de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep besproken. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet hoefde te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.