ECLI:NL:HR:2022:1459

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
20/02399
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de fiscale eenheid [X] C.S. te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2020, waarin het Hof uitspraak deed op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur. De onderliggende kwestie betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over verschillende periodes van 2007 tot en met 2012, alsook de daarbij opgelegde boetes en beschikkingen inzake heffingsrente.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F. van der Weiden, heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, die begon op 30 juli 2020. Hoewel deze overschrijding niet leidt tot een vergoeding voor immateriële schade, heeft de Hoge Raad wel besloten om de boetes te verminderen. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden en de boetes zijn meer dan € 1.000. De Hoge Raad heeft de boetes verminderd met 5 procent, tot respectievelijk € 12.401 en € 4.551.

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep in cassatie ongegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boetes, en de boetes verminderd. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02399
Datum14 oktober 2022
ARREST
in de zaak van
de fiscale eenheid [X] C.S. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2020, nrs. 18/00251 tot en met 18/00253 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 16/4653, HAA 16/5061 en HAA 16/5062) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008, over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F. van der Weiden, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 30 juli 2020. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn.
Wat betreft de naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade omdat belanghebbende daarom niet heeft verzocht.
Wat betreft de boetebeschikkingengeldt het volgende. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden. Elk van de boetes beloopt meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boetes verder verminderen met 5 procent [2] tot € 12.401 respectievelijk € 4.551.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boetes, en
- vermindert de boete met betrekking tot de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 tot € 12.401, en die met betrekking tot de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot € 4.551.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022.

Voetnoten

2.Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191.