ECLI:NL:HR:2022:1450

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
22/00252
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen en onbegrijpelijke vaststelling van overeenstemming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen. De vrouw had het hof verzocht om een beschikking te geven, omdat er onduidelijkheid bestond over de overeenstemming die partijen zouden hebben bereikt over de alimentatie en de verdeling van de woning. De rechtbank had eerder bepaald dat de man partneralimentatie moest betalen en had de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij de woning aan de man werd toegewezen onder bepaalde voorwaarden.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep was er sprake van een mogelijke minnelijke regeling, maar de vrouw meldde dat er geen uitvoering was gegeven aan de vaststellingsovereenkomst die zij met de man had gesloten. Het hof had in zijn beschikking overwogen dat er algehele overeenstemming bestond tussen partijen, wat de vrouw betwistte. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden en de correspondentie tussen partijen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00252
Datum14 oktober 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: C.G.A. van Stratum,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de man,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaken C/16/477423 / FA RK 19-1588 en C/16/491351 / FA RK 19-6861 van de rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2020;
de beschikking in de zaken 200.289.044 en 200.289.046 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021.
De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld onder voorbehoud om het cassatiemiddel te mogen aanvullen na ontvangst van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De procesinleiding en de aanvullende procesinleiding zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021 en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, bepaald dat de man partneralimentatie dient te betalen en de verdeling vastgesteld van de eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de echtelijke woning door – kort gezegd – de woning aan de man toe te scheiden onder de voorwaarde dat de financiering vóór 15 januari 2021 rond is en onder de verplichting voor de man om de helft van de overwaarde aan de vrouw te vergoeden, en met bepaling dat als de man de woning niet overneemt, de woning zal worden verkocht en de overwaarde bij helfte tussen partijen zal worden gedeeld. Voorts heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 30 juli 2021 is tussen partijen gesproken over een minnelijke regeling met betrekking tot de alimentatie en de woning. Het slot van het proces-verbaal houdt in, als mededeling van de voorzitter:
“U weet dus wat u te doen staat, een overeenkomst onder voorwaarde maken. Eenparig laten weten of het ingetrokken wordt, anders komt er op 28 september een beschikking (…)”
2.3
Op 1 september 2021 heeft de vrouw het hof bericht dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, maar dat daaraan geen uitvoering is gegeven. Daarbij heeft de vrouw het hof verzocht een beschikking te geven. De man heeft daarop het hof laten weten dat hij beoogt de vaststellingsovereenkomst zo spoedig mogelijk na te komen en het hof verzocht de beschikking een maand uit te stellen. De vrouw heeft het hof daarop opnieuw verzocht om een beschikking te geven en de behandeling van de zaak niet aan te houden. Op 16 september 2021 heeft het hof partijen medegedeeld dat de uitspraakdatum is verzet naar 12 oktober 2021 en verzocht om de vaststellingsovereenkomst aan het hof toe te sturen. De man heeft vervolgens het hof verzocht “om de uitspraak nog even uit te stellen tot medio/eind oktober, in de verwachting dat het dan helemaal niet meer nodig is (…).” Beide partijen hebben de vaststellingsovereenkomst aan het hof toegestuurd. De vrouw heeft daarbij het hof opnieuw verzocht om een beschikking te geven en de man heeft het hof opnieuw bericht dat hij zich inspant om de afspraken na te komen.
2.4
In rov. 3.1 van de bestreden beschikking [1] heeft het hof overwogen dat partijen algehele overeenstemming hebben bereikt over het aan het hof voorgelegde geschil en dat het hof uit de vaststellingsovereenkomst en de hiervoor in 2.3 genoemde correspondentie afleidt dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de beslissingen omtrent de partneralimentatie, de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, en beslist conform de vaststellingsovereenkomst.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel B van het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof (in rov. 3.1) dat tussen partijen algehele overeenstemming bestaat over het aan het hof voorgelegde geschil, onbegrijpelijk is in het licht van de vaststellingsovereenkomst en de hiervoor in 2.3 genoemde correspondentie.
3.2
Deze klacht slaagt. De vaststellingsovereenkomst houdt ten aanzien van de woning in dat de vrouw haar aandeel in de woning aan de man zal leveren tegenover de verplichtingen van de man om voor 1 september 2021 (a) zorg te dragen voor ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en de vennootschap van de man en (b) aan de vrouw haar aandeel in de overwaarde van de woning te betalen. Met betrekking tot de partneralimentatie houdt de overeenkomst in dat de vrouw afstand doet van haar aanspraak op alimentatie onder de voorwaarde dat de man tijdig voldoet aan zijn hiervoor genoemde verplichtingen met betrekking tot de woning. Uit de hiervoor in 2.3 genoemde correspondentie blijkt onmiskenbaar dat de vrouw zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat de man niet tijdig aan die verplichtingen heeft voldaan en dat zij daarom het hof verzocht heeft een beschikking te geven.
3.3
Het slagen van de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht brengt mee dat de overige klachten geen behandeling behoeven.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
14 oktober 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10058.