Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen. De vrouw had het hof verzocht om een beschikking te geven, omdat er onduidelijkheid bestond over de overeenstemming die partijen zouden hebben bereikt over de alimentatie en de verdeling van de woning. De rechtbank had eerder bepaald dat de man partneralimentatie moest betalen en had de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij de woning aan de man werd toegewezen onder bepaalde voorwaarden.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep was er sprake van een mogelijke minnelijke regeling, maar de vrouw meldde dat er geen uitvoering was gegeven aan de vaststellingsovereenkomst die zij met de man had gesloten. Het hof had in zijn beschikking overwogen dat er algehele overeenstemming bestond tussen partijen, wat de vrouw betwistte. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden en de correspondentie tussen partijen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.