ECLI:NL:HR:2022:141
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake verzet door het College van Burgemeester en Wethouders van Noordwijk tegen [X] B.V.
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordwijk tegen [X] B.V. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 augustus 2020, die op haar beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van 27 januari 2020. Het College, vertegenwoordigd door [P1] en [P2], heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, terwijl de belanghebbende, [X] B.V., vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels, een verweerschrift heeft ingediend en ook incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van het College beoordeeld en geconcludeerd dat deze slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:42) dat aan dit arrest is gehecht. De Hoge Raad heeft ook de klacht van de belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank op verzet beoordeeld, maar deze klacht kon niet leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de uitspraak van de Rechtbank op verzet niet in stand kan blijven, en heeft de Hoge Raad de zaak afgedaan. De uitspraak op verzet is vernietigd voor zover deze de heffingsambtenaar heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.