ECLI:NL:HR:2022:141

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20/03025
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake verzet door het College van Burgemeester en Wethouders van Noordwijk tegen [X] B.V.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordwijk tegen [X] B.V. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 augustus 2020, die op haar beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van 27 januari 2020. Het College, vertegenwoordigd door [P1] en [P2], heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, terwijl de belanghebbende, [X] B.V., vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels, een verweerschrift heeft ingediend en ook incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van het College beoordeeld en geconcludeerd dat deze slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:42) dat aan dit arrest is gehecht. De Hoge Raad heeft ook de klacht van de belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank op verzet beoordeeld, maar deze klacht kon niet leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de uitspraak van de Rechtbank op verzet niet in stand kan blijven, en heeft de Hoge Raad de zaak afgedaan. De uitspraak op verzet is vernietigd voor zover deze de heffingsambtenaar heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03025
Datum4 februari 2022
ARREST
in de zaak van
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE NOORDWIJK
tegen
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 augustus 2020, nr. SGR 19/836 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 27 januari 2020.

1.Geding in cassatie

Het College van burgemeesters en wethouders van de gemeente Noordwijk, vertegenwoordigd door [P1] en [P2], heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op verzet beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels, heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

2.Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

De klachten slagen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/03024 (ECLI:NL:HR:2022:42), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Beoordeling van de in het incidentele beroep in cassatie aangevoerde klacht

De Hoge Raad heeft de klacht over de uitspraak van de Rechtbank op verzet beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Slotsom

Uit hetgeen in 2 is overwogen volgt dat de uitspraak van de Rechtbank op verzet niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak op verzet moet worden vernietigd voor zover daarin de heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en van proceskosten.

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het principale beroep in cassatie gegrond,
- verklaart het incidentele beroep in cassatie ongegrond, en
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op verzet, maar uitsluitend voor zover deze betreft de veroordeling van de heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van de kosten van belanghebbende voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.