In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Kennemerland Beheer B.V. en de Gemeente Haarlemmermeer. De zaak betreft een onteigening van een perceel dat in eigendom is van Kennemerland Beheer, dat is aangewezen voor de uitvoering van het bestemmingsplan 'Badhoevedorp Lijnden-Oost'. De Gemeente vorderde de vervroegde onteigening van het perceel, waarop Kennemerland Beheer beroep in cassatie heeft ingesteld, met de Gemeente als verweerster in cassatie en eiseres in het incidentele cassatieberoep.
De rechtbank had eerder de vervroegde onteigening uitgesproken, maar Kennemerland Beheer betwistte de deugdelijkheid van de planologische grondslag. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen wettelijke bepaling is die stelt dat de werking van een bestemmingsplan vervalt door de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan. De Hoge Raad bevestigde dat de rechtszekerheid niet in geding is, omdat het bestemmingsplan 'Badhoevedorp Lijnden-Oost' nog steeds van kracht is.
Daarnaast verwierp de Hoge Raad het verweer van Kennemerland Beheer dat er geen noodzaak tot onteigening was, omdat de Gemeente bereid was om te onderhandelen over een erfpachtovereenkomst. De Hoge Raad benadrukte dat dit verweer al in de administratieve procedure naar voren had moeten worden gebracht. De Hoge Raad heeft het beroep van Kennemerland Beheer verworpen en de Gemeente in het gelijk gesteld, waarbij ook de proceskosten zijn toegewezen.