ECLI:NL:HR:2022:1325

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
20/04006
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontschuldigbare termijnoverschrijding bij hoger beroep van een Turkse verdachte zonder schriftelijke vertaling van de uitspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een Turkse vreemdeling, was in Nederland verblijvend en had geen schriftelijke vertaling ontvangen van de uitspraak die tegen hem was gedaan. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het beroep te laat was ingesteld. De verdachte had verklaard dat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en dat hij op 27 oktober 2018 een document had ontvangen, maar dit was in het Nederlands en zonder vertaling. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen over verontschuldigbare termijnoverschrijding en het recht op vertaling in strafprocedures. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had vastgesteld of de mededelingen van de tolk de verdachte daadwerkelijk op de hoogte hadden gesteld van de inhoud van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van adequate vertaling en communicatie in strafprocedures, vooral voor verdachten die de taal van de procedure niet beheersen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04006
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 november 2020, nummer 21-001173-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Akkas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voor zover van belang het volgende in:
“De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende.
(...)
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en verklaart:
Het lijkt erop dat het appel te laat is ingesteld. De uitreiking van de mededeling uitspraak is misschien niet helemaal goed gegaan, waardoor verdachte toch ontvankelijk is in het hoger beroep. Ik wijs in dit verband op een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 21 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:770).
(...)
De raadsman deelt mede dat hij het standpunt van de advocaat-generaal betreffende de ontvankelijkheid van het beroep deelt en dat hij wenst toe te lichten waarom dat zo is. De raadsman voert aan:
Verdachte was niet op de hoogte van de zitting in eerste aanleg en hij is door de politierechter bij verstek veroordeeld. Volgens artikel 408, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, dient hoger beroep te worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is. Deze omstandigheid zou zich hebben voorgedaan op 27 oktober 2018 op Schiphol, bij vertrek van verdachte voor vakantie naar Turkije. Op die datum is door de marechaussee een document, waarschijnlijk het vonnis, in de Nederlandse taal, zonder vertaling in het Turks, aan verdachte overhandigd. Verdachte is vervolgens een nacht vastgehouden op Schiphol, omdat de volgende dag DNA bij hem zou worden afgenomen. De volgende ochtend is het document weer ingenomen, waarbij aan verdachte werd medegedeeld dat hij deze per post of per e-mail toegezonden zou krijgen. Bij terugkeer uit Turkije op 23 november 2018, zie bijlage 1 voor een kopie van het paspoort met stempels (noot griffier: betreft een bijlage van de op 18 november 2020 per e-mail aan het hof gezonden stukken) bleek verdachte niets te hebben ontvangen, terwijl hij in Nederland staat ingeschreven en zijn woon- en e-mailadres hier bekend zijn. Omdat het vonnis weer is ingenomen, kan niet worden gezegd dat het vonnis in persoon aan hem is uitgereikt. Verdachte had ook geen advocaat in Nederland die hij op dat moment kon inschakelen. Hij had het vonnis immers niet in zijn bezit en wist ook niet wat de inhoud ervan was. Op 13 februari 2019 ontving verdachte een oproep om zich te melden bij de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam voor het uitzitten van een gevangenisstraf van 60 dagen. Ook deze brief is niet vergezeld gegaan van een vertaling in de Turkse taal. Omdat verdachte de Nederlandse taal niet spreekt en de brief om die reden niet begreep, heeft het enige tijd geduurd voordat verdachte zich tot mij als advocaat wendde. Dat was op zaterdag 2 maart 2019. Toen werd de inhoud van de brief pas duidelijk. Op dezelfde dag is hoger beroep ingesteld (datum akte: 4 maart 2019). Het gesprek met mij als zijn advocaat op 2 maart 2019 heeft daarom te gelden als de genoemde omstandigheid als bedoeld in artikel 408, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Het hoger beroep is derhalve tijdig ingesteld.
Op vragen van de voorzitter en de oudste raadsheer over de gang van zaken op Schiphol op 27 oktober 2018, verklaart verdachte:
Een half uur voor vertrek werd ik benaderd om in verband met een misdrijf DNA af te staan. Ik moest wel wachten tot de volgende ochtend voordat zij het DNA af konden nemen. Mijn vrouw is met de geplande vlucht vertrokken naar Turkije, maar ik bleef dus achter. Ik kreeg toen een brief overhandigd. De volgende ochtend werd de brief weer ingenomen, door een andere politieambtenaar dan de avond ervoor. Ik liet de brief aan hem zien om aan te geven wat er de avond ervoor was gebeurd. Mij werd verteld dat ik de brief binnen 14 dagen per post of per email toegezonden zou krijgen. Ik heb de brief maar af laten nemen omdat ik niet in opstand wilde komen tegen de politie. Die nacht heb ik telefonisch contact gehad met een tolk. De tolk vertelde dat er de volgende ochtend DNA zou worden afgenomen. Hij vertelde ook dat ik de brief thuisgestuurd zou krijgen. Hoe de tolk dit wist, weet ik niet meer. Het is alweer twee jaar geleden. Mogelijk heeft de politie hem dat verteld. Ik kreeg te horen dat ik bezwaar kon maken en dat ik de brief ook per post of per e-mail thuisgestuurd thuis zou krijgen. Maar ik heb de brief nooit thuis gestuurd gekregen. Ik denk dat ik de brief alleen maar in het Nederlands kreeg, omdat ze toch een tolk lieten komen. Ik heb met de tolk besproken wat er in de brief stond. En we hebben gesproken over de mogelijkheid om in beroep te gaan. En de tolk zei dus dat ik de brief ook nog thuisgestuurd zou krijgen, maar ik heb thuis nooit een brief ontvangen.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Volgens artikel 408, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, dient hoger beroep te worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking waaruit blijkt dat de marechaussee op 27 oktober 2018 op Schiphol aan verdachte het vonnis van de politierechter heeft uitgereikt. Verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat de uitspraak alleen in het Nederlands was, omdat er een tolk voor hem geregeld was, waarmee hij ’s avonds laat heeft gesproken. De tolk heeft voor hem vertaald wat er in het vonnis stond. Ook zouden de mogelijkheden om in beroep te gaan aan de orde zijn gekomen. De tolk zou ook hebben gezegd dat verdachte de uitspraak thuisgestuurd zou krijgen. Volgens verdachte heeft hij de uitspraak niet thuis gestuurd gekregen.
Nu vaststaat dat op 27 oktober 2018 aan verdachte het vonnis van de politierechter is uitgereikt, naar het hof aanneemt zonder vertaling in de Turkse taal, maar nu eveneens vaststaat dat er na de uitreiking contact is geweest met een tolk, die hem zei wat er in het vonnis stond, was op dat moment sprake van de omstandigheid zoals genoemd in artikel 408, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte kon derhalve volgens de wet hoger beroep instellen gedurende veertien dagen na 27 oktober 2018. Het hoger beroep is pas op 4 maart 2019 en dus na het verstrijken van die termijn, ingesteld. Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. Dat verdachte mogelijkerwijs het vonnis niet later nog opgestuurd heeft gekregen, doet daar niet aan af.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
2.3.1
Artikel 3 leden 1, 2 en 7 van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280; hierna: Richtlijn 2010/64/EU) luidt:
“1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
2. De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.
(...)
7. Als uitzondering op de in de leden 1, 2, (...) opgenomen algemene regels kan, in plaats van een schriftelijke vertaling, een mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting van de essentiële processtukken worden verstrekt, op voorwaarde dat deze mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting het eerlijke verloop van de procedure onverlet laat.”
2.3.2
Artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
2. Deze mededeling wordt niet gedaan
a. aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend,
b. aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest,
c. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.”
2.3.3
Artikel 366 lid 4 Sv is ingevoegd bij de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, tot implementatie van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot deze wet heeft geleid, houdt onder meer het volgende in:
“Voorts heeft het EHRM artikel 6 EVRM zo uitgelegd dat het ook ziet op mondelinge of schriftelijke vertaling van bepaalde processtukken voor zover de kennisneming daarvan in een voor de verdachte begrijpelijke taal noodzakelijk is om het recht op een eerlijk proces te garanderen. Ten slotte volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat de rechter als ultieme hoeder van een eerlijk proces een zekere verantwoordelijkheid draagt voor het nagaan of de verdachte een tolk nodig heeft en indien een tolk is ingeschakeld, of deze voldoende adequaat vertolkt. Het recht op vertolking en vertaling is dus een elementair recht, zonder welk een verdachte die de taal van het land waarin de strafzaak die tegen hem wordt gevoerd niet begrijpt of spreekt, geen aanspraak kan maken op zijn overige rechten. Het is een noodzakelijke voorwaarde voor het voorbereiden en voeren van zijn verdediging en het kunnen volgen van het proces.
(...)
Uit artikel 3, zevende lid, volgt dat als hoofdregel geldt dat stukken waarvan vertaling is vereist, schriftelijk worden vertaald. Als uitzondering daarop kan worden volstaan met een mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting, op voorwaarde dat dit het eerlijk verloop van de procedure onverlet laat.”
(Kamerstukken II 2011/12, 33355, nr. 3, p. 6 en 12.)
2.4
Artikel 366 lid 1 Sv bepaalt dat de officier van justitie - behoudens de uitzonderingen die zijn vermeld in het tweede lid van artikel 366 Sv - de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352 lid 2 Sv bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan de verdachte betekent. Die mededeling bevat tevens de in artikel 366 lid 3 Sv genoemde gegevens. Het vierde lid van artikel 366 Sv bepaalt dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal wordt verstrekt. Deze regeling beoogt te waarborgen dat ook de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, in kennis wordt gesteld van de onderdelen van het vonnis die van belang zijn met het oog op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. (Vgl. HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:770, rechtsoverweging 2.4.)
2.5
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706). Van zo’n geval kan sprake zijn indien de verdachte in strijd met artikel 366 lid 4 Sv niet een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in artikel 366 lid 1 en lid 3 Sv in een voor hem begrijpelijke taal heeft ontvangen (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534).
2.6
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en dat de mededeling van de uitspraak niet schriftelijk in de Turkse of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal is vertaald. Gelet daarop is het oordeel van het hof dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verontschuldigbaar is, niet zonder meer begrijpelijk. De overweging van het hof dat de tolk aan de verdachte heeft gezegd “wat er in het vonnis stond” volstaat daartoe niet, mede omdat dit niet zonder meer volgt uit de verklaring van de verdachte op de zitting over een “brief” die vervolgens weer ingenomen zou zijn. Mede gelet op de eisen die voortvloeien uit artikel 3 lid 7 van Richtlijn 2010/64/EU had het hof in de omstandigheden van dit geval aanleiding moeten zien nadere vaststellingen te doen over de vraag in hoeverre de mededelingen van de tolk ertoe hebben geleid dat de verdachte op de hoogte is gekomen van wat voor hem van belang was met het oog op het instellen van hoger beroep.
2.7
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.