ECLI:NL:HR:2022:129

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
19/05156
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bekendmaking van aanslag en ontvangst van aangetekend post door de belastingdienst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door F.A. Piek, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998, en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2019, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Belanghebbende stelde dat de aanslag niet tijdig was ontvangen, omdat deze aangetekend was verzonden maar retour was gekomen. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-tijdige ontvangst van het aanslagbiljet niet aan de belastingdienst kon worden toegerekend. De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman had eerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet. De middelen die in het principale beroep waren voorgesteld, faalden op de gronden die waren vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum, met nummer 19/05155.

Het incidentele beroep in cassatie, dat door de Staatssecretaris was ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, verviel omdat het principale beroep ongegrond werd verklaard. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een vijfkoppige kamer, onder leiding van vice-president M.E. van Hilten, en werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05156
Datum4 februari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] , domicilie gekozen hebbend te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2019, nr. 15/01153 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 13/2905 en AWB 13/2909), betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1998 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.A. Piek, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht. Hij heeft voorts in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 september 2020 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie. [2]
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/05155, ECLI:NL:HR:2022:45, tussen dezelfde partijen.
3. Beoordeling van de in het voorwaardelijk incidentele beroep voorgestelde middelen
Aangezien het incidentele beroep alleen is ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, vervalt het beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.W.C. Feteris, M.A. Fierstra en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.