Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
20 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in een strafzaak die betrekking heeft op een schietpartij in een druk uitgaansgebied van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1983, is beschuldigd van poging tot doodslag door in de richting van een slachtoffer te schieten en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak bevat verschillende juridische vraagstukken, waaronder de vraag of er sprake is van schending van het ondervragingsrecht door het gebruik van een onvindbare getuige en de betrouwbaarheid van herkenningen door verbalisanten op basis van videobeelden.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van negen jaren te verminderen naar acht jaren en tien maanden. De Hoge Raad heeft de overige klachten over de uitspraak van het hof verworpen, zonder verdere motivering, omdat deze niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 20 september 2022, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.