Bij de beoordeling van de klacht zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel XII van het Verdrag:
“Wanneer de voortvluchtige op Nederlandsch grondgebied is aangehouden requireert de Officier van Justitie binnen drie dagen na de aanhouding, of, zoo de aanhouding niet heeft plaats gehad of reeds vóór de aanvrage tot uitlevering is geschied, binnen drie dagen na daartoe te zijn aangeschreven door de Nederlandsche Regeering, dat de opgeëischte persoon door de rechtbank worde gehoord, en dat deze haar advies uitbrenge over het al of niet toestaan der uitlevering.
Binnen veertien dagen na het verhoor zendt de rechtbank haar advies en hare beslissing, met de tot de zaak behoorende stukken, aan den Minister van Justitie.
De uitlevering zal alleen worden toegestaan op vertoon van het orgineel of van een gewaarmerkt afschrift –
1. Van een veroordeelend vonnis of
2. (a) Van een bevelschrift van gevangenneming (hetwelk volgens de wet van het Britsche Rijk het eenige stuk is dat wordt afgegeven wanneer op grond van onder eede afgelegde getuigeverklaringen bij rechterlijke uitspraak is beslist, dat de beschuldigde in bewaring behoort te worden gesteld), afgegeven in den vorm, door de Britsche wetgeving voorgeschreven, en waarbij het feit waarvan sprake is op zoodanige wijze is omschreven, dat de Nederlandsche Regeering in staat zij te beslissen of het, volgens de Nederlandsche wet, een der gevallen oplevert, in het tegenwoordige Verdrag voorzien; en
(b) Van de bewijsstukken.
Bij het onderzoek, hetwelk de Nederlandse autoriteiten overeenkomstig de voorgaande bepalingen moeten instellen, zullen zij als wettige bewijsstukken aannemen, beëedigde klachten of opgaven, of getuigeverklaringen in het Britsche Rijk afgelegd of gedaan, of afschriften daarvan, en eveneens de bevelschriften en vonnissen aldaar ter zake uitgevaardigd of gewezen, en stukken of gerechtelijke akten, waaruit blijkt van de veroordeeling, mits dezelve zijn gewaarmerkt als volgt:
1. Een bevelschrift moet inhouden de verklaring van te zijn geteekend door een „Judge”, „Magistrate” of „Officer” van het Britsche Rijk.
2. Klachten of verklaringen of de afschriften daarvan, moeten de verklaring inhouden van te zijn gewaarmerkt door een „Judge”, „Magistrate” of „Officer” van het Britsche Rijk, als te zijn het origineel, of in de gevallen waarin zulks noodzakelijk is, het eensluidend afschrift daarvan.
3. Een stuk of gerechtelijke akte, constateerende de veroordeling, moet de verklaring inhouden dat het is gewaarmerkt door een „Judge”, „Magistrate” of „Officer” van het Britsche Rijk.
4. In ieder geval moet van zulk een bevelschrift, klacht, verklaring, afschrift, stuk of gerechtelijke akte de echtheid worden verzekerd hetzij door een beëedigde getuigeverklaring, hetzij door het daaraan gehecht officieel zegel van een van de „Principal Secretaries of State” of eenig ander „Minister of State” van het Britsche Rijk; doch hiervoor kan in de plaats treden eenig andere wijze van waarmerking, welke op dat tijdstip geoorloofd is volgens de wet van dat gedeelte van het Nederlandsch grondgebied, waar het onderzoek plaats heeft.”
- Artikel 18 Uitleveringswet:
“1. Een verzoek tot uitlevering kan slechts in overweging worden genomen, indien het voldoet aan de vereisten omschreven in de navolgende leden van dit artikel.
2. Het verzoek moet schriftelijk worden gedaan, hetzij langs diplomatieke weg, hetzij – voor zover het toepasselijke verdrag daarin voorziet – rechtstreeks door toezending aan Onze Minister.
3. Het verzoek moet vergezeld gaan van:
a. het origineel of een authentiek afschrift
hetzij van een, voor tenuitvoerlegging vatbaar, tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis,
hetzij van een door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gegeven bevel tot zijn aanhouding, of van een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft,
een en ander opgemaakt in de vorm voorgeschreven door het recht van die staat, en betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd;
b. een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, met een zo nauwkeurig mogelijke vermelding van de tijd en de plaats waarop deze zijn begaan;
c. de tekst van de toepasselijke rechtsvoorschriften of, voorzover ongeschreven recht van toepassing is, een voor de beoordeling van het verzoek voldoende verklaring omtrent de inhoud van dat recht;
d. de gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van de identiteit van de opgeëiste persoon en – in geval van mogelijke twijfel daaromtrent – van zijn nationaliteit.”