In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Dominicus Cornelis Poiesz, curator in het faillissement van Welsec Schilders- en Classificeerbedrijf B.V. De curator had cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de vraag centraal stond of Deloitte Accountants B.V. een voorziening had moeten opnemen in de jaarrekening van de gefailleerde vennootschap in verband met een vordering van een derde. De Hoge Raad heeft de klachten van de curator beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de curator verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Deloitte zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.