Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
13 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 december 2019. De verdachte, geboren in 1989, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en brandstichting. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat D. Bektesevic. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep in cassatie was meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep gedaan, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de opgelegde taakstraf van zestig uren of subsidiair dertig dagen hechtenis, er geen aanleiding was om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.