ECLI:NL:HR:2022:1134

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
21/03046
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep ingesteld door [A] namens Stichting [X] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juni 2021. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak in een belastingzaak tussen [B] B.V. (thans [X] B.V.) en de Inspecteur. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had de indiener van het beroepschrift verzocht om binnen zes weken een machtiging of verklaring over te leggen die aantoont dat het beroep bevoegd was ingesteld. De overgelegde volmacht bleek echter niet toereikend, omdat niet was aangetoond dat [C] B.V. en/of stichting [D] bevoegd waren te procederen inzake de naheffingsaanslag die aan [X] B.V. was opgelegd. Ondanks de gelegenheid die de griffier had geboden om aanvullende stukken over te leggen, heeft de indiener hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/03046
Datum2 september 2022
ARREST
op het door [A] te [Q] namens Stichting [X] ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juni 2021, nr. 18/01219 tot en met 18/01222 [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
De uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht, is gewezen in een zaak tussen [B] B.V., thans [X] B.V. en de Inspecteur. Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld door [A] namens Stichting [X] te [Z] .
1.2
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift verzocht binnen zes weken een machtiging dan wel een verklaring over te leggen waaruit blijkt dat het beroep in cassatie bevoegd is ingesteld. Blijkens de vervolgens overgelegde volmacht is [A] door [C] B.V. en stichting [D] gemachtigd namens Stichting [X] cassatieberoep in te stellen.
1.3
De griffier van de Hoge Raad heeft [A] vervolgens erop gewezen dat met de overgelegde stukken niet afdoende is aangetoond dat [C] B.V. en/of stichting [D] bevoegd zijn te procederen inzake de aan [X] B.V. opgelegde naheffingsaanslag. De griffier heeft [A] in de gelegenheid gesteld binnen twee weken aanvullende stukken over te leggen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De griffier heeft [A] ook in de gelegenheid gesteld binnen vier weken aan te tonen dat hij, althans Stichting [X] , de laatste bestuurder, aandeelhouder of de vereffenaar was van [X] B.V. of anderszins een belang had bij de vereffening van deze vennootschap. Daarop heeft de griffier evenmin een reactie ontvangen.
1.4
Nu geen toereikende volmacht namens [X] B.V. is overgelegd, gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2022.