ECLI:NL:HR:2022:1110

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
21/00938
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en risicoaansprakelijkheid bij conservatoir beslag op goederen van derden

In deze zaak heeft Truckom B.V., als rechtsopvolgster van ControlPay B.V., cassatie ingesteld tegen ABN AMRO Bank N.V. naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de vraag of ABN AMRO aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door het onterecht in beslag nemen van een laptop van een derde partij, [betrokkene 1], door een gerechtsdeurwaarder in het kader van een conservatoir beslag. De laptop was in beslag genomen op verzoek van ABN AMRO, die een vordering had op [betrokkene 1] op basis van een borgstelling. Na de opheffing van het beslag werd de laptop niet teruggegeven aan [betrokkene 1], wat leidde tot de vordering van ControlPay, die zich eigenaar van de laptop achtte, tegen ABN AMRO.

De Hoge Raad oordeelde dat ABN AMRO niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die ControlPay heeft geleden door het verlies van de laptop. De Hoge Raad stelde vast dat de gerechtsdeurwaarder handelde als openbaar ambtenaar en dat ABN AMRO niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de handelingen van de deurwaarder. De Hoge Raad bevestigde dat de risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger niet van toepassing is in dit geval, omdat de deurwaarder niet in een ondergeschikte verhouding tot ABN AMRO stond en de beslaglegging niet onrechtmatig was. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Truckom en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/00938
Datum15 juli 2022
ARREST
In de zaak van
TRUCKOM B.V., als rechtsopvolgster onder bijzondere titel
van CONTROLPAY B.V.,
gevestigd te Breda,
EISERES tot cassatie,
hierna: Truckom,
advocaat: M.W. Scheltema,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: ABN AMRO,
advocaat: F.E. Vermeulen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/13/622901 / HA ZA 17-108 van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2018;
het arrest in de zaken 200.248.180/01(hoofdzaak) en 200/250.557/01(vrijwaringszaak) van het gerechtshof Amsterdam van 15 december 2020.
Truckom heeft tegen het arrest van het hof in de hoofdzaak beroep in cassatie ingesteld.
ABN AMRO heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Truckom mede door M.E.A. Möhring en voor ABN AMRO mede door F.H. Oosterloo.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Truckom heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) ControlPay B.V. (hierna: ControlPay) is een auditbedrijf. [betrokkene 1] is een van haar middellijke bestuurders. [betrokkene 1] was eveneens bestuurder van SCF Solutions Holding B.V., welke vennootschap 90% van de aandelen hield in SCF-Solutions B.V. (hierna: SCF).
(ii) In 2011 hebben SCF en ABN AMRO een kredietovereenkomst gesloten.
(iii) [betrokkene 1] heeft zich tot een bedrag van € 250.000,-- borg gesteld ten gunste van ABN AMRO voor – kort gezegd – al hetgeen SCF aan ABN AMRO verschuldigd zou zijn krachtens de kredietovereenkomst (hierna: de borgstelling).
(iv) Bij brief van 31 maart 2014 heeft ABN AMRO de kredietovereenkomst met SCF met onmiddellijke ingang opgezegd. ABN AMRO heeft SCF gesommeerd om uiterlijk op 1 mei 2014 haar schuld onder de kredietovereenkomst af te lossen.
(v) Op 10 april 2014 is SCF in staat van faillissement verklaard.
(vi) In april 2015 heeft ABN AMRO [betrokkene 1] onder de borgstelling aangesproken tot betaling van € 250.000,--.
(vii) Op 4 april 2016 heeft de beslagrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen op verzoek van ABN AMRO toestemming verleend tot het leggen van bewarend beslag op alle roerende goederen van [betrokkene 1] en een sekwester (gerechtelijk bewaarder) aangesteld (hierna: de sekwester).
(viii) Op 14 april 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder bewarend beslag gelegd op de roerende goederen in de woning van [betrokkene 1] in [plaats] (België). In het exploot van bewarend beslag op roerende goederen van de gerechtsdeurwaarder en het proces-verbaal van oplading van de sekwester staat vermeld dat een “zilvergrijze notebook Apple” (hierna: de laptop) in beslag is genomen en is afgevoerd uit de woning. De sekwester heeft de in beslag genomen en opgeladen goederen, waaronder de laptop, bij een veilinghuis in bewaring gegeven.
(ix) ABN AMRO heeft het beslag op 18 april 2016 opgeheven. Op verzoek van ABN AMRO heeft de sekwester opdracht gegeven aan het veilinghuis om de in beslag genomen goederen op 28 april 2016 aan [betrokkene 1] terug te geven.
(x) Op 2 mei 2016 heeft de advocaat van [betrokkene 1] aan een medewerker van ABN AMRO laten weten dat – onder meer – de laptop niet is teruggebracht.
(xi) ControlPay pretendeert eigenaar te zijn van de laptop.
(xii) ControlPay heeft de door haar gepretendeerde vordering ter zake van het verlies van de laptop in augustus 2020 gecedeerd aan Truckom.
2.2
Controlpay heeft gevorderd (i) een verklaring voor recht dat ABN AMRO jegens ControlPay onrechtmatig heeft gehandeld, (ii) veroordeling van ABN AMRO tot betaling van een voorschot van € 75.000,-- op toe te wijzen schadevergoeding en (iii) verwijzing naar de schadestaatprocedure.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
2.3
Het hof [1] heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer als volgt overwogen:
“5.8. Onder 5.4 is veronderstellenderwijs tot uitgangspunt genomen dat de laptop die onder [betrokkene 1] in beslag is genomen, in eigendom aan ControlPay toebehoort, en na de opheffing van het beslag niet bij [betrokkene 1] is terugbezorgd. Daarop voortbouwend wordt hier veronderstellenderwijs aangenomen dat een onrechtmatige daad jegens ControlPay is gepleegd, bestaande uit een inbreuk op haar eigendomsrecht.
5.9.
Het hof is van oordeel dat deze veronderstellenderwijs aan te nemen onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van ControlPay niet aan ABN AMRO kan worden toegerekend. Daartoe overweegt het hof als volgt.
5.9.1.
In de eerste plaats kan de (gestelde) onrechtmatige daad niet op grond van schuld aan ABN AMRO worden toegerekend. ABN AMRO heeft onvoldoende weersproken aangevoerd dat zij een opeisbare vordering op [betrokkene 1] uit hoofde van borgstelling heeft. In het voorgaande is geoordeeld dat het beslagrekest niet onrechtmatig was. In dat rekest verzocht ABN AMRO verlof om beslag te doen leggen ‘op de roerende goederen die toebehoren aan [[betrokkene 1]]’. Daartoe strekte ook haar opdracht aan de gerechtsdeurwaarder en de sekwester. ABN AMRO mocht daarom in beginsel ervan uitgaan dat het beslag slechts goederen van [betrokkene 1] zelf zou treffen. De feitelijke beslaglegging geschiedde niet door ABN AMRO maar door en onder verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder die daarbij handelde als openbaar ambtenaar met de daarbij behorende bevoegdheden. Voorts is gesteld noch gebleken dat ABN AMRO met de beslaglegging heeft beoogd zaken van ControlPay te treffen. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de (veronderstelde) inbreuk op het eigendomsrecht van ControlPay aan de schuld van ABN AMRO te wijten is.
5.9.2.
In de tweede plaats kan de inbreuk niet op grond van de verkeersopvattingen aan ABN AMRO (…) worden toegerekend. Reeds omdat niet kan worden aangenomen dat de vordering waarvoor ABN AMRO beslag heeft doen leggen, ongegrond is, is ABN AMRO naar het oordeel van het hof niet zonder meer naar verkeersopvattingen aansprakelijk voor de inbreuk op het eigendomsrecht van ControlPay die bestaat uit de inbeslagneming van de laptop die zich in de macht van beslagene [betrokkene 1] bevond. Daartoe zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist, die ControlPay niet heeft gesteld. Bij het voorgaande weegt mee dat de feitelijke beslaglegging respectievelijk bewaring geschiedde onder leiding van de gerechtsdeurwaarder, die een openbaar ambtenaar is en de sekwester, die door de rechtbank was aangesteld. Beiden hadden in verband met de beslaglegging respectievelijk bewaring een eigen verantwoordelijkheid, en tegen de daarmee gepaard gaande aansprakelijkheidsrisico’s kunnen zij zich eenvoudiger dan de executant verzekeren. Voor toerekening aan ABN AMRO naar verkeersopvattingen bestaat onder die omstandigheden onvoldoende grond.
(…)
5.12. (…)
De sekwester is als zodanig benoemd door de rechtbank. Naar Belgisch recht is een gerechtelijk sekwester geen lasthebber van partijen. Als gerechtelijk mandataris staat hij niet in een contractuele verhouding tot een van partijen. Hij kan ook niet als ondergeschikte van een van die partijen worden aangemerkt. Nu zijn positie wezenlijk verschilt van die van de bewaarder in Aquaphalt/Staat, gaat het beroep op dat arrest niet op.
5.13. (…)
Naar Nederlands recht staat de deurwaarder niet ten opzichte van zijn opdrachtgever in een ondergeschikte verhouding. Een deurwaarder die beslag legt, doet dit in hoedanigheid van openbaar ambtenaar. In het geval het beslag was gelegd door een Nederlandse deurwaarder, zou het beroep op art. 6:170 BW reeds hierop afstuiten. Evenmin als naar Nederlands recht, staat een gerechtsdeurwaarder die beslag legt naar Belgisch recht ten opzichte van zijn opdrachtgever in een ondergeschikte verhouding. De deurwaarder verricht die taak in hoedanigheid van openbaar ambtenaar. Daarop stuit het beroep op art. 6:170 BW af.
(…)
5.15. (…)
Weliswaar werden de werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder en de sekwester verricht ten behoeve van het bedrijf van ABN AMRO, maar niet kan worden geoordeeld dat deze ook ter uitoefening van haar bedrijf geschiedden. Hoezeer ook een bank als ABN AMRO met grote regelmaat bewarende maatregelen doet treffen of zekerheden uitwint ter incasso van opeisbare vorderingen, haar onderneming is niet specifiek gericht op het leggen van beslagen en het bewaren van beslagen goederen. Dat wordt niet anders in het licht van de ruim geformuleerde statutaire doelomschrijving van ABN AMRO. Daarbij moet worden bedacht dat art. 6:171 BW restrictief moet worden opgevat (…). Tegen die achtergrond is niet zozeer de statutaire doelomschrijving beslissend in het kader van een beroep op art. 6:171 BW, als wel het feitelijke karakter van de aan ABN AMRO verbonden onderneming en die van de gerechtsdeurwaarder en/of sekwester. Naar ook voor derden duidelijk kenbaar is, bestaat er niet een zekere eenheid tussen de onderneming van ABN AMRO enerzijds en die van de gerechtsdeurwaarder en/of de sekwester anderzijds (…).”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 2.2.1 van het middel betoogt dat, anders dan het hof (in rov. 5.9.2) heeft geoordeeld, de onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van ControlPay op grond van de verkeersopvattingen aan ABN AMRO moet worden toegerekend. Volgens het onderdeel dient ook als bij een conservatoir beslag ten onrechte zaken van een derde in beslag zijn genomen de – in vaste rechtspraak van de Hoge Raad neergelegde – regel te worden toegepast dat degene die conservatoir beslag legt en handhaaft, op eigen risico handelt en de als gevolg van het beslag geleden schade moet vergoeden als dat achteraf ten onrechte gelegd blijkt te zijn.
3.2
Naar vaste rechtspraak bestaat ingeval beslag wordt gelegd voor een vordering die achteraf geheel ongegrond blijkt, een risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger. [2]
De opvatting van het onderdeel dat deze risicoaansprakelijkheid ook bestaat ingeval de deurwaarder bij het leggen van conservatoir beslag niet door het verlof bestreken zaken van een derde in beslag neemt, is onjuist. Het onderdeel faalt derhalve.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Truckom in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 2.876,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
15 juli 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 15 december 2020, ECLI: NL:GHAMS:2020:3465.
2.Zie onder meer HR 15 april 1965, ECLI:NL:HR:1965:AC4076, HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7059, rov. 3.4.2 en HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6196, rov. 5.4.3.