3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 19 juni 1988 is [betrokkene 1] overleden. Haar zeven kinderen, onder wie [eiser] en [verweerder] c.s., zijn haar enige erfgenamen.
(ii) [Verweerder] c.s. hebben, onder meer stellende dat [eiser] gehouden is tot het doen van rekening en verantwoording inzake door hem als gevolmachtigde gevoerd beheer van gelden van zijn moeder en dat hij daarmee in gebreke is gebleven, in maart 1990 conservatoir beslag gelegd op twee onroerende zaken van [eiser]. De vordering van [verweerder] c.s. werd voorlopig begroot op ƒ 200.000,-- met inbegrip van rente en kosten.
(iii) [Eiser] is veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording. Daarbij is in eerste instantie door de rechtbank te Utrecht geoordeeld dat de rekenplicht betrekking had op drie kwesties, te weten op het beheer van bankrekeningen van de moeder bij de Sparkasse Kleve en bij de Dresdner Bank met saldi van in totaal omstreeks ƒ 140.000,-- en op een lening van ƒ 160.000,--. Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 november 1994 is de kwestie van het saldo bij de Sparkasse Kleve geschrapt, zodat de rekenplicht nog betrekking had op het saldo bij de Dresdner Bank van ƒ 114.091,65 en op een lening van ƒ 160.000,--, derhalve in totaal ƒ 274.091,65.
(iv) Vervolgens heeft de rechtbank te Utrecht bij vonnis van 14 februari 1996 in de hoofdprocedure (rolnummer 4220 HAZA 90-472 en 16276 HA RK 93-252) geoordeeld dat [eiser] geen deugdelijke rekening en verantwoording heeft afgelegd. In een op dezelfde dag gewezen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis (onder rolnummer 4569 HAZA 90-1149) heeft die rechtbank in de vanwaardeverklaringsprocedure de gelegde beslagen van waarde verklaard en [eiser] veroordeeld tot betaling van ƒ 117.467,85. Dit bedrag is als volgt berekend: de rekenplicht van [eiser] betreft het saldo bij de Dresdner Bank van ƒ 114.091,65 en de lening van ƒ 160.000,--, derhalve in totaal ƒ 274.091,65; van dat bedrag vorderen [verweerder] c.s. (nadat een vierde broer zich uit de procedure heeft teruggetrokken) drie/zevende deel, derhalve ƒ 117.467,85.
(v) Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 8 oktober 1998 het in (iv) eerst vermelde vonnis bekrachtigd en het laatst vermelde vonnis vernietigd, doch uitsluitend voorzover daarbij een bedrag van ƒ 117.467,85 is toegewezen, en het heeft [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van DM 42.891,60 met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 1998. Kort gezegd oordeelde het hof dat niet kan worden aangenomen dat [eiser] daadwerkelijk ƒ 160.000,-- van zijn moeder heeft geleend, zodat de veroordeling alleen op het saldo bij de Dresdner Bank betrekking kon hebben. Het hof achtte de wettelijke rente niet vanaf een eerder tijdstip toewijsbaar, omdat die in de hoofdprocedure niet kon worden toegewezen en omdat deze in de vanwaarde-verklaringsprocedure pas op 5 februari 1998 bij wege van vermeerdering van eis in hoger beroep was gevorderd en niet is gebleken van een eerdere aanmaning.
(vi) Na de onder (iv) vermelde vonnissen is tussen partijen onderhandeld over de opheffing van de beslagen. [Verweerder] c.s. waren hiertoe slechts bereid indien, naast betaling van de vermelde hoofdsom van ƒ 117.467,85, een bankgarantie zou worden gesteld voor een bedrag van ƒ 75.000,-- ter zake van wettelijke rente. De onderhandelingen hebben geduurd tot 10 mei 1996, op welke datum overeenstemming is bereikt over de opheffing van de beslagen. Dit laatste is niet geschied doordat inmiddels op 8 mei 1996 door ABN AMRO beslag was gelegd op de beslagen onroerende zaken en Amev niet langer bereid was een nieuwe hypothecaire geldlening aan [eiser] te verstrekken.
(vii) Op 4 juni 1996 is aan [eiser] voorlopig surséance van betaling verleend. Op 31 juli 1996 is het verzoek van [eiser] tot het definitief verlenen van surséance van betaling afgewezen, doordat [verweerder] c.s. daartegen hebben gestemd, en is [eiser] in staat van faillissement verklaard. Hiertegen is [eiser] niet in hoger beroep gekomen. Het faillissement is op 27 augustus 1999 geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.