In deze zaak heeft ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam in een vrijwaringszaak. De zaak betreft een conservatoir beslag dat ten behoeve van ABN AMRO is gelegd, waarbij ten onrechte een laptop van een derde is meegenomen en na afloop van het beslag niet is teruggegeven. ABN AMRO heeft de bank aangesproken tot schadevergoeding en vordert vrijwaring door de deurwaarder en sekwester. De Hoge Raad heeft de klachten van ABN AMRO over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en ABN AMRO veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verwerders zijn begroot op nihil. Het arrest is gewezen op 15 juli 2022 door de vicepresident M.J. Kroeze en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer H.M. Wattendorff.