ECLI:NL:HR:2022:1101
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank van 8 november 2021, nr. UTR 20/3965-V, die op haar beurt een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 december 2020 behandelde. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Rechtbank niet gegrond zijn. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.