Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te Voerendaal,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
15 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak hebben verzoekers, die in staat van faillissement zijn verklaard, een verzoek ingediend bij de rechter-commissaris om het vrij te laten bedrag dat op grond van artikel 21, aanhef en onder 2º, van de Faillissementswet (Fw) is vastgesteld, aan te passen. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 69 Fw en de Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling. De rechter-commissaris heeft hen echter niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek, omdat het verzoek niet betrekking heeft op het beheer van de curator over de failliete boedel, maar op een beslissing van de rechter-commissaris zelf. Verzoekers hebben hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 15 juli 2022 geoordeeld dat de verzoeken van verzoekers niet ontvankelijk zijn op basis van artikel 69 Fw, omdat dit artikel niet voorziet in een verzoek tot aanpassing van het vrij te laten bedrag. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de begeleidende brief van de rechter-commissaris moet worden aangemerkt als een beschikking op de voet van artikel 21, aanhef en onder 2º, Fw, en dat daartegen geen hoger beroep openstond. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van verzoekers tegen de beschikking van de rechter-commissaris verworpen.
De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de bevoegdheden van de rechter-commissaris en de curator in faillissementen, en de toepassing van de Recofa-richtlijnen, die niet bindend zijn voor de rechter-commissaris. De Hoge Raad bevestigt dat de rechter-commissaris de vrijheid heeft om af te wijken van de richtlijnen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak.