ECLI:NL:HR:1991:ZC0400

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 1991
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
7949
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R. Royer
  • A. de Groot
  • J. Hermans
  • M. Haak
  • P. Boekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie en de status van richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 1991 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie. De vrouw had in 1989 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Almelo om de alimentatiebijdrage, vastgesteld bij vonnis van 11 augustus 1982, te verhogen naar ƒ 3.000,-- per maand. De Rechtbank wees dit verzoek af in haar beschikking van 31 januari 1990. Hierop ging de vrouw in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem, dat op 19 februari 1991 de beschikking van de Rechtbank vernietigde en de alimentatie voor de vrouw vaststelde op ƒ 2.775,-- per maand, met ingang van 1 november 1989, en op ƒ 2.560,-- per maand, met ingang van 1 januari 1990. De man ging in cassatie tegen deze beschikking van het Hof.

De Hoge Raad beoordeelde de primaire klacht van de man, die stelde dat de alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak als 'recht' in de zin van artikel 99 Wet RO moeten worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat deze richtlijnen niet als 'recht' kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet zijn vastgesteld door een bestuursorgaan en dus niet onder de definitie van 'recht' vallen zoals bedoeld in de wet. De Hoge Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat beleidsregels van bestuursorganen wel als 'recht' kunnen gelden, maar dat de richtlijnen van de Vereniging een andere status hebben.

Daarnaast werd een subsidiaire klacht van de man behandeld, die stelde dat het Hof een wezenlijke afwijking had gemaakt in de toepassing van de alimentatienormen. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden, omdat uit de beslissing van het Hof niet bleek dat het deze normen had toegepast. De Hoge Raad verwierp het beroep en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

1 november 1991
Eerste Kamer
Rek.nr. 7949
Br.
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. P. Garretsen,
t e g e n
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 oktober 1989 gedateerd verzoekschrift heeft verweerster in cassatie — verder te noemen de vrouw — zich gewend tot de Rechtbank Almelo met verzoek de bij vonnis van deze Rechtbank van 11 augustus 1982 vastgestelde alimentatiebijdrage te wijzigen in die zin dat verzoeker tot cassatie — verder te noemen de man — aan haar als bijdrage in het levensonderhoud zal betalen een bedrag van ƒ 3.000,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met de wettelijke indexering, vanaf 1 november 1989 althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren en aan haar zal betalen de tot 1 november 1989 opgelopen achterstand ad ƒ 6.613,88.
Nadat de man tegen het verzoek verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij beschikking van 31 januari 1990 in conventie het verzoek van de vrouw afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij beschikking van 19 februari 1991 heeft het Hof de bestreden beschikking van de Rechtbank vernietigd en met wijziging in zoverre van de overeenkomst tussen partijen de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 november 1989 vastgesteld op ƒ 2.775,-- per maand en met ingang van 1 januari 1990 op ƒ 2.560,-- per maand, voor de toekomst steeds bij vooruitbetaling te voldoen, en het meer of anders verzochte afgewezen.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Fokkens strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het aan de primaire klacht van het middel ten grondslag liggende betoog komt daarop neer dat de recente uitspraken van de Hoge Raad, volgens welke beleidsregels als ‘’recht’’ in de zin van art. 99 eerste lid onder 2°, hebben te gelden, aanleiding geven tot heroverweging van het door de Hoge Raad in een constante jurisprudentie tot uitdrukking gebrachte oordeel dat de richtlijnen vervat in het rapport Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak niet als ‘’recht’’ in voormelde zin kunnen worden aangemerkt.
Bij zijn door dit betoog kennelijk bedoelde uitspraken — HR 28 maart 1990, 19 juni 1990 en 29 juni 1990, NJ 1991, 118, 119 en 120— heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder ‘’recht’’ in meergemelde zin mede zijn te begrijpen door een bestuursorgaan binnen zijn bestuursbevoegdheid vastgestelde en behoorlijk bekendgemaakte regels omtrent de uitoefening van zijn beleid, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het bestuursorgaan wel op grond van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens de bij de desbetreffende regeling betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast.
Het middel miskent dat het in het rapport Alimentatienormen niet gaat om regels die in de hiervoor bedoelde zin zijn vastgesteld door een orgaan van het openbaar bestuur met het oog op de uitoefening van zijn eigen beleid, maar om richtlijnen die genoemde Vereniging, een privaatrechtelijke instelling, aanbeveelt ten gebruike door rechterlijke instellingen die zich met de vaststelling van alimentatie bezighouden. Om zodanige richtlijnen onder art. 99, eerste lid onder 2°, te begrijpen, bestaat geen grond.
Uit het vorenstaande volgt dat de primaire klacht van het middel faalt.
3.2 Subsidiair ervan uitgaande dat meergenoemde ‘’alimentatienormen’’ vrij algemeen worden toegepast en dat ook het Hof blijkens de inhoud van zijn beslissing van deze toepasselijkheid is uitgegaan, klaagt het middel dat een ‘’wezenlijke en niet-direct verklaarbare afwijking in de toepassing van die alimentatienormen respectievelijk de uitkomst daarvan’’, als waartoe het Hof is gekomen, noopte tot extra motivering.
Deze klacht kan reeds wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden, aangezien uit 's Hofs beslissing niet blijkt dat het de ‘’alimentatienormen’’ toepasselijk heeft geacht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de president Royer als voorzitter en de raadsheren De Groot, Hermans, Haak en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op 1
november 1991.