Uitspraak
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te Utrecht,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
8 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een kind. De moeder verzocht om cassatie tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2021, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder was van mening dat de eindbeschikking van het hof onterecht was en heeft haar bezwaren, waaronder motiveringsklachten en betwisting van de zienswijze van deskundigen, naar voren gebracht. De advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers heeft in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen.