In het forensisch psychologisch onderzoek (hierna: het onderzoek) is, voor zover hier nu van belang, het volgende te lezen:
“6) Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder in relatie tot de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige] ?
Gekeken naar de pedagogische vaardigheden van moeder moet eerst gemeld worden dat moeder zeer betrokken is op [de minderjarige] . Er bestaat bij haar een enorme wil om zelf voor hem te mogen zorgen. Moeder is fysiek gezond en er bestaan geen zorgen voor wat betreft alcohol- of drugsgebruik. Moeder rookt (nog) wel. Ze heeft een geschikte woning waar genoeg ruimte is om een kind in te kunnen opvoeden en hoewel ze moet rondkomen van een WAJONG-uitkering en onder (naar zeggen van moeder vrijwillige) bewindvoering staat, kan zij door haar pragmatische en zuinige levenswijze rondkomen en heeft zij geen schulden. Ze heeft tevens een krantenwijk waarmee ze een klein bedrag bijverdient. Op cognitief niveau wordt ingeschat dat moeder op theoretisch niveau kan leren over de ontwikkelingsfasen en de daarmee gepaard gaande verzorgingsbehoeften van [de minderjarige] naar praktisch handelen kan omzetten, maar ze zal hiervoor veel tijd en herhaling nodig hebben. Voorbeelden van praktische vaardigheden die moeder beheerst zijn de verzorgingstaken in het kader van de eigen zelfhygiëne en dat van het kind, gezonde maaltijden kunnen bereiden, passende kleding kunnen kopen en het huishouden doen.
Met betrekking tot haar affectieve vaardigheden kan gezegd worden dat deze beperkt zijn. Belangrijke aspecten hierbij zijn het sensitief en responsief kunnen reageren op [de minderjarige] als gevolg van een goed inlevingsvermogen. Dit zijn belangrijke basisvaardigheden om een goede hechting tot stand te brengen en in stand te houden. Gezien wordt dat moeder het in het algemeen vaak niet goed lukt om de signalen die [de minderjarige] afgeeft op te merken, te interpreteren of hierop passend te reageren. Tijdens de interacties werd geobserveerd dat ze haar eigen plan niet kan loslaten op momenten dat de behoefte van [de minderjarige] anders is. Moeder lijkt onder de indruk te verkeren dat de wijze waarop zij handelt passend is bij een aantal opvoedkundige basisprincipes (zoals rust, regelmaat en reinheid), maar houdt hier (te) dwingend en star aan vast. Vasthouden aan deze opvoedkundige basisprincipes lijkt vooral moeder houvast en gemoedsrust te geven. Moeder kan dan wat [de minderjarige] nodig heeft niet leidend laten zijn. Dit wordt versterkt als moeder onder druk staat en overmand wordt door haar eigen gevoelens van ongenoegen. Wanneer moeder van het plan moet afwijken, raakt zij van slag en neemt frustratie de overhand. Zij kan dan haar gevoelens niet goed reguleren en heeft op die momenten geen oog meer voor [de minderjarige] , waardoor ze er niet of onvoldoende voor hem kan zijn.
Dat het moeder niet lukt om voldoende sensitief en responsief te reageren op [de minderjarige] , hangt samen met haar eigen (persoonlijkheids)problematiek. Het is voor moeder al heel moeilijk om bij zichzelf goed te begrijpen hoe zij handelt vanuit gevoelens, verlangens, ideeën en gedachten en ze kan dit bij een ander nog minder goed aanvoelen. Hierover bestaat continue onzekerheid. Dit betekent dat haar vermogen tot mentaliseren onvoldoende ontwikkeld is en dat zij [de minderjarige] als gevolg hiervan bijvoorbeeld niet goed zal kunnen leren om tussen gevoelens, verlangens en gedachten te differentiëren, ze goed te duiden en op passende wijze te uiten.
7) In hoeverre is terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder in het belang van [de minderjarige] ?
Ondanks de gunstige fysieke omgevingsmogelijkheden die moeder kan bieden en de praktische vaardigheden die zij (zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6) ten aanzien van de opvoeding wel beheerst, bestaan er grote zorgen als het gaan om haar affectieve en cognitieve vaardigheden en zijn onderzoeksters van mening dat terugplaatsing bij moeder niet in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] zal zijn. Voor toelichting hierop zie de beantwoording van vraag 8.
8) Zijn er (contra)indicaties voor opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de moeder?
Om uitspraken te kunnen doen of moeder de opvoeding van [de minderjarige] op zich kan nemen, moet er naast de materiële en de fysieke omgeving die moeder kan bieden en de praktische vaardigheden die zij zich eigen heeft gemaakt, ook gekeken worden naar het tempo van leren en andere vaardigheden die in de opvoeding van een kind van belang zijn. Er wordt bij moeder namelijk een beperkte leerbaarheid gezien als het gaat om veranderende situaties. Haar leertempo is laag en ze is gebaat bij veel herhaling ten aanzien van het leren van nieuwe dingen. Ze zal hierdoor moeite krijgen met het bijbenen van de ontwikkeling van [de minderjarige] . Naarmate hij ouder wordt, zal hij immers meer in de opvoeding van haar vragen, waardoor de druk op en belasting van moeder zal toenemen, zij overzicht verliest en haar stressniveau zal stijgen. Moeder kan als gevolg van hechtingsproblematiek en de hieruit voortvloeiende Borderline-persoonlijkheidsstoornis niet adequaat omgaan met stress. Ze laat impulsief en onvoorspelbaar gedrag zien en kan zichzelf moeilijk reguleren. Indien [de minderjarige] zal terugkeren naar moeder (en eventueel vader) dan zal hij bij oplopende stress of plotseling veranderende situaties ook blootgesteld worden aan deze persoonlijkheidsdynamiek van moeder, waarbij het haar niet zal lukken hem ten aanzien van oplopende stress en spanningen een voldoende veilig opvoedklimaat te bieden. Dit zou deels gecompenseerd kunnen worden door een veilig steunend vangnet, maar moeders eigen steungroep is beperkt gebleken. Moeder is selectief in haar contacten en kan weinig tegenspraak of kritiek van een ander verdragen. Ze reageert daar defensief en wantrouwend op of wijst de ander af. Moeder kan onvoldoende op zichzelf reflecteren en trekt geen lering uit incidenten. Dit bemoeilijkt de inzet van (professionele) hulp en/of een vangnet voor [de minderjarige] .
Moeders hechtingsstijl heeft eveneens effect op de relatie met vader, met wie ze samen de opvoeding wil vormgeven. Ouders vinden steun bij elkaar als het gaat om alles wat er rondom [de minderjarige] gebeurt. Maar de dynamiek binnen hun relatie kenmerkt zich door een patroon van aantrekken en afstoten, met name als stress of vermoeidheid toeneemt. Dan moet er afstand genomen worden. Ouders kiezen ervoor om hun relatie op deze wijze vormt te geven en hebben een manier gevonden om zich in deze dynamiek staande te houden. Echter, voor [de minderjarige] zou het een onvoorspelbare, onveilige opvoedsituatie creëren, met name als spanningen oplopen en moeder moeite zal hebben om [de minderjarige] ’s belangen te laten prevaleren boven die van zichzelf.”