ECLI:NL:GHARL:2020:5944

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
200.279.217
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met verzoek om deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2020 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in het hoger beroep, is van mening dat de uithuisplaatsing niet in het belang van haar kind is en heeft grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 maart 2021. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een deskundigenonderzoek te gelasten op basis van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft vastgesteld dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij het eerdere onderzoek en dat de onderzoeken van de ouders gedateerd zijn. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek toegewezen en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om een onafhankelijke deskundige voor te dragen. Het hof heeft de deskundige gevraagd om een persoonlijkheidsonderzoek bij zowel de moeder als de vader uit te voeren en heeft specifieke vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden. De beslissing om verdere stappen te ondernemen is aangehouden totdat het NIFP de benodigde informatie heeft verstrekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.217
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 496499)
beschikking van 28 juli 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. M. Erkens te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in het hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. drs. R.F.P. Scheele,
en
[de pleegouders],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (hierna: de kinderrechter) van 27 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ook wel de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 mei 2020;
  • het verweerschrift van de GI met producties, en
  • een e-mailbericht van de pleegouders van 6 juli 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2020 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het door de vader afzonderlijk tegen de bestreden beschikking ingestelde appel met het zaaknummer 200.279.825.
Verschenen zijn:
  • de moeder in persoon, bijgestaan door haar advocaat;
  • namens de GI [D] ;
  • de vader in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • [E] en [F] namens [G] (als informant).
Hoewel behoorlijk opgeroepen is namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) niemand verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn op verzoek van het hof ingekomen een brief van mr. Scheele van 10 juli 2020 met een productie en een journaalbericht van mr. Erkens van 10 juli 2020 met producties.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [A] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 13 september 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Reclassering (verder: WSSJ) tot 13 juni 2019, welke termijn vervolgens steeds is verlengd, laatstelijk tot 13 maart 2020.
3.3
Bij beschikking van 31 oktober 2019 heeft de kinderrechter WSSJ vervangen door de GI.
3.4
Op 14 januari 2019 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg welke machtiging vervolgens steeds is verlengd, laatstelijk tot 13 maart 2020.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds 21 januari 2019 bij de pleegouders.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter zowel de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] als de machtiging tot zijn uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 13 maart 2021.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij vindt de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet in zijn belang en ook niet in haar belang. De (niet nader gespecificeerde) grieven van de moeder zien op de in haar ogen onrechtmatige belangenafweging van de kinderrechter met betrekking tot het verzoek om verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en op de afwijzing door de kinderrechter van het verzoek van de moeder om een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, primair het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair het verzoek ex artikel 810a Rv toe te wijzen, met de in het beroepschrift geformuleerde vragen of andere door het hof te formuleren vragen, te beantwoorden door een psycholoog/orthopedagoog (met nadruk op orthopedagoog).
4.3
De GI voert verweer en verzoekt (naar het hof begrijpt:) de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
In artikel 810a lid 2 Rv staat dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 810a lid 2 Rv is niet alleen van toepassing in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen maar tevens van toepassing in zaken met betrekking tot de uithuisplaatsing van minderjarigen.
5.3
Het hof beoordeelt eerst het verzoek van de moeder om een nader onderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv. te gelasten.
Vast staat dat [G] door middel van het 2thepoint-traject onderzoek heeft verricht om meer duidelijkheid te krijgen over de vraag waar [de minderjarige] gaat opgroeien, hetgeen heeft geleid tot het rapport van 24 oktober 2019. In dit rapport wordt, na begeleide bezoeken en een VIB-traject, geconcludeerd dat opgroeien van [de minderjarige] bij de ouders negatieve gevolgen heeft voor [de minderjarige] . Het advies vanuit [G] is om [de minderjarige] op te laten groeien bij de pleegouders. De GI heeft dit advies overgenomen.
5.4
Het hof stelt vast dat het trajectonderzoek is begeleid door een medewerker van [G] die ook de pleegzorgbeleider is van [de minderjarige] . Het rapport is (mede) opgesteld door deze medewerker, die aldus al nauw betrokken was bij de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . Voorts is de gezinsvoogd van de later vervangen WSSJ nauw betrokken geweest bij het onderzoek en was sprake van een afwijkend (onderbroken) traject. Tenslotte ontbreken in het rapport de professionele kwalificaties van de onderzoekers en begeleiders van de begeleide omgang, daaronder ook begrepen de trajectbegeleiders.
5.5
Daarbij komt dat de ouders, zoals blijkt uit het raadsonderzoek van 3 augustus 2018, weliswaar eerder zijn onderzocht , maar dat deze onderzoeken sterk gedateerd zijn. In 2013 is bij de moeder een preventief begeleidingstraject (PPI) ingezet en een diagnostisch onderzoek afgenomen. Dit is ruim zeven jaar geleden. Het onderzoek van de vader door Altrecht dateert uit 2008 en is daarmee twaalf jaar oud.
5.6
Nu er kanttekeningen zijn te plaatsen bij het onderzoek van [G] én de eerder afgenomen onderzoeken van de ouders gedateerd zijn, zal het hof het voldoende concrete en ter zake dienende verzoek van de moeder tot toepassing van artikel 810a tweede lid Rv toewijzen als na te melden, nu niet gebleken is dat dergelijk onderzoek strijdig is met het belang van [de minderjarige] .
5.7
Het hof zal het NIFP verzoeken een onafhankelijke deskundige voor te dragen.
Deze deskundige zal worden verzocht een persoonlijkheidsonderzoek bij zowel de moeder als bij de vader af te nemen, waarin ook de pedagogische opvoedvaardigheden van de ouders tezamen en los van elkaar zullen worden betrokken, alsmede de vraag of de ouders in staat zijn te mentaliseren en responsief en sensitief op [de minderjarige] reageren.
Daarnaast is het hof voornemens de volgende vragen aan de door het hof te benoemen deskundige voor te leggen:
Hoe kan de ontwikkeling en het functioneren van [de minderjarige] worden beschreven, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan eventuele hechtingsproblematiek?
Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn?
Wat zijn de specifieke pedagogische en affectieve behoeften van [de minderjarige] ?
Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder en de vader in relatie tot de opvoedingsbehoeften [de minderjarige] ?
In hoeverre is terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder dan wel bij de vader in het belang van [de minderjarige] ?
Zijn er (contra)indicaties voor opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de moeder dan wel de vader?
Indien tot (terug)plaatsing bij de moeder dan wel de vader wordt overgegaan, welke hulpverlening is dan aangewezen?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
5.8
Het hof zal het NIFP vragen om binnen drie weken na vandaag een deskundige voor te dragen, zo nodig nadere of andere vragen te formuleren, en de kosten van het onderzoek te begroten. Indien meer of andere informatie nodig is dan uit deze beschikking blijkt, kan het NIFP het hof schriftelijk om nadere gegevens vragen. In dat geval krijgen de moeder, de vader, de GI en de raad de gelegenheid kenbaar te maken of en zo ja welke bezwaren bestaan tegen de verstrekking van de aanvullende gegevens die het NIFP nodig heeft.
5.9
Het bericht van het NIFP zal door het hof worden doorgezonden aan de moeder, de vader, de raad en de GI, die daarop binnen veertien dagen kunnen reageren.
5.1
Het hof laat aan de deskundige de inrichting van het onderzoek over, met dien verstande dat hij/zij de 'leidraad deskundige in civiele zaken' in acht dient te nemen, zoals gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
5.11
Het aan de deskundige toekomende bedrag wordt in de te geven eindbeschikking overeenkomstig de daarvoor en krachtens de wet gestelde regelingen ten laste van 's Rijks kas gebracht en zal vervolgens door de griffier aan de deskundige worden betaald.
5.12
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, in de persoon van [H] ,
postadres: postbus 870, 8000 AW Zwolle
bezoekadres: Schuurmanstraat 2, 8011 KP Zwolle
telefoon: 088-0710600
e-mail: NIFPNoordOostNederland@dji.minjus.nl,
om een onafhankelijk deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de hieronder onder 5.7 geformuleerde vragen, indien dit mogelijk is, wat hiervoor nodig is;
verzoekt het NIFP het hof te berichten als bedoeld in rechtsoverweging 5.8 uiterlijk op
18 augustus 2020
stelt partijen in de gelegenheid om te reageren op het bericht van het NIFP uiterlijk op
1 september 2020;
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking en relevante stukken toe te zenden aan het NIFP;
bepaalt dat het NIFP en partijen zich voor vragen of opmerkingen betreffende de voortgang van het te starten onderzoek zullen kunnen wenden tot het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I.G.M.T. Weijers-van der Marck;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en I.J. Pieters, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. De Groot, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 28 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.