ECLI:NL:HR:2021:927

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
20/00321
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontschuldigbare termijnoverschrijding bij hoger beroep door analfabete verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een analfabete Cubaanse man, was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat hij dit te laat had ingesteld. Het hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was, ondanks het feit dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en geen schriftelijke vertaling van de mededeling van de uitspraak had ontvangen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de verplichting tot het verstrekken van vertalingen aan verdachten die de Nederlandse taal niet machtig zijn. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had onderzocht of de verdachte door de afwezigheid van een vertaling in een voor hem begrijpelijke taal daadwerkelijk niet op de hoogte kon raken van de inhoud van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigde het oordeel van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00321
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2020, nummer 21-003877-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en tot zodanige op artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep.
2.2.1
De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden in dat hoger beroep is ingesteld op 6 juli 2018 en dus niet binnen veertien dagen nadat aan de verdachte op 21 juni 2018 de mededeling van de bij verstek gedane uitspraak van de kantonrechter van 23 april 2018 in persoon was betekend.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2020 houdt voor zover van belang het volgende in:
“De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende.
(...)
Het onderzoek vindt plaats met bijstand van V.E. Rafaëla zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de […] taal (...). Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertaald.
(...)
De voorzitter deelt mede dat eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde wordt gesteld.
(...)
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
De zaak is door de enkelvoudige kamer verwezen naar de meervoudige kamer. Het hof heeft gezien dat de kantonrechter op 23 april 2018 uitspraak heeft gedaan. Het vonnis is op 21 juni 2018 aan verdachte in persoon betekend en uitgereikt. Verdachte kan volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 6 juli 2018.
De voorzitter vraagt aan de verdachte of hij zich het moment dat het vonnis aan hem werd uitgereikt, kan herinneren.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik kan mij herinneren dat een vonnis aan mij werd overhandigd. Echter, ik wist op dat moment niet waarover het ging. De moeder van mijn dochter is de persoon die de post voor mij doorneemt. Ik kan zelf niet lezen. U vraagt mij waarom ik weet dat mij een vonnis werd overhandigd. Dat heeft de moeder van mijn dochter mij verteld. Ik woon niet samen met de moeder van mijn dochter. Wij zien elkaar wel en wij hebben bijna elke dag contact. U vraagt mij of de persoon die het vonnis aan mij heeft uitgereikt iets tegen mij heeft gezegd. Ik verstond de persoon niet, maar ik begreep wel van die persoon dat ik de brief moest tekenen. Ik heb toen ook getekend.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Ik krijg de indruk dat mijn cliënt er pas op 6 juli 2018 van op de hoogte is geraakt dat het aan hem uitgereikte stuk een vonnis betrof.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Het vonnis is op 21 juni 2018 in persoon aan u uitgereikt. Kunt u herinneren wanneer u aan uw vriendin heeft gevraagd dit vonnis te lezen?
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Dat kan ik mij niet herinneren. De moeder van mijn dochter leest eenmaal in de maand mijn post. U vraagt mij waarom ik het vonnis niet direct aan de moeder van mijn dochter heb laten lezen, als ik toch dagelijks contact met haar heb. Ik heb het vonnis niet direct door haar laten lezen, omdat ze mijn post om de 21, 22 of 25 dagen doorneemt. U vraagt mij of ze de post op een vaste dag doorneemt. Ze leest mijn post vóór het einde van de maand. Als we de post van die maand hebben doorgenomen, dan gaan we de maand daarna aan de slag met de brieven waarbij iets gedaan moet worden.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Het vonnis is op 21 juni 2018 aan u uitgereikt. Dat is al bijna aan het einde van de maand. U vertelt ons net dat ze aan het einde van de maand de post met u doorneemt. Hoe lang heeft het geduurd, voordat u actie heeft ondernomen?
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het spijt mij, dat kan ik mij niet herinneren.
De oudste raadsheer vraagt aan verdachte of hij niet nieuwsgierig was naar de inhoud van de brief en dit keer niet eerder wilde weten wat er in de brief stond.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Nee, ik kan ook niet lezen. Ik heb een afspraak met de moeder van mijn dochter dat zij voor mij de post doorneemt. Daarnaast werkt zij en heeft zij haar eigen dingen die ze moet doen. Ik woon inmiddels vijf jaar in Nederland. Ik spreek echter geen Nederlands, maar […].
De oudste raadsheer deelt aan de verdachte mede dat verdachte volgens de SKDB al sinds 2010 in Nederland staat ingeschreven.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Dat klopt, ik zat toen in politiek asiel. Ik versta wel een aantal Nederlandse woorden. Echter, op het moment dat iemand te snel praat, dan wordt het voor mij moeilijker om het te begrijpen. Toen u mij mijn adres voorhield, verstond ik mijn adres wel, maar ik begreep ik niet wat u daarvoor zei.
De jongste raadsheer vraagt aan verdachte of hij vaak post krijgt waarvoor hij moet tekenen.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Er worden wel pakketten en brieven naar mijn adres gestuurd die niet voor mij bestemd zijn. U vraagt mij of ik voor die pakketten en brieven dan ook moet tekenen. Ja, ik moet vaak voor die post dan ook tekenen. Ik teken vaak zonder dat ik weet waarover het gaat. Soms is de post ook voor andere mensen. U vraagt mij hoe vaak er post voor mij komt waarvoor ik moet tekenen. Er komt weinig post voor mij, waarvoor ik moet tekenen.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Een mogelijke verklaring voor het feit dat mijn cliënt al enige tijd in Nederland woont maar de Nederlands taal niet machtig is, is het feit dat mijn cliënt een ontheffing heeft gekregen van de inburgeringsplicht.
(...)
De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven - :
Ik acht de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar. Verdachte verklaart op zitting dat het vonnis op 21 juni 2018 in persoon aan hem is betekend. Verdachte heeft aangegeven dat hij dagelijks contact heeft met de moeder van zijn dochter en dat zij aan hem heeft verteld dat de aangetekende brief een vonnis is. Als hij haar dagelijks ziet, dan lijkt het mij aannemelijk dat hij in de dagen daarna heeft gehoord dat het gaat om een vonnis. Verdachte is al twee keer eerder veroordeeld. Het is zijn eigen verantwoordelijkheid om in actie te komen. De lat van de Hoge Raad ligt immers hoog. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden die niet aan hem zijn toe te rekenen. In deze situatie is er geen sprake van bijzondere omstandigheden. Verdachte had zelf actie kunnen ondernemen en dat had hij ook moeten doen.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven - :
De advocaat-generaal voert aan dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ik beroep mij op artikel 408 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Op 29 augustus 2017 heeft mijn cliënt op een bromfiets gereden zonder daarvoor een geldig rijbewijs te hebben. Mijn cliënt is opgeroepen, maar niet verschenen op de terechtzitting in eerste aanleg. Dat is begrijpelijk, aangezien hij de Nederlandse taal niet kent. Het vonnis is in persoon betekend, maar dat betekent niet gelijk dat het vonnis op de juiste wijze is betekend. Mijn cliënt is de Nederlandse taal niet machtig en heeft daardoor van het vonnis geen kennis kunnen nemen. Op grond van artikel 366 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering heeft een verdachte recht op een schriftelijke vertaling. Mijn cliënt heeft geen schriftelijke vertaling van het vonnis ontvangen. Mijn cliënt heeft pas op 6 juli 2018 kennis kunnen nemen van de inhoud van de brief, omdat de getuige op die dag de post van verdachte heeft bekeken. De getuige heeft daarna direct contact gezocht met het advocatenbureau en hoger beroep laten instellen. Kortom, mijn cliënt heeft pas op 6 juli 2018 kennis kunnen nemen van het vonnis. Gelet op artikel 408 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering acht ik dat het hoger beroep tijdig is ingesteld. Ik ben van oordeel dat mijn cliënt derhalve ontvankelijk is in het hoger beroep.
(...)
De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven - :
Uit de e-mail van 13 augustus 2019 van mr. A.C. Huisman blijkt tevens dat verdachte analfabeet is. Dit betekent dat een vertaling van de dagvaarding geen soelaas zou hebben geboden.”
2.2.3
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
Het vonnis waarvan beroep is op 21 juni 2018 aan verdachte in persoon betekend en uitgereikt. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 6 juli 2018.
De raadsman heeft aangevoerd dat het te laat instellen van het hoger beroep verschoonbaar is. Verdachte zou namelijk de Nederlandse taal niet machtig zijn, hij zou analfabeet zijn en hij zou zijn post maar een keer per maand door iemand anders laten bekijken.
Verder voert de raadsman aan dat bij de dagvaarding in eerste aanleg geen schriftelijke vertaling verstrekt was en dat ook het vonnis niet was voorzien van een vertaling toen die aan verdachte werd betekend.
Ten aanzien van het laatste punt overweegt het hof het volgende. Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en overweegt dat in strijd met art. 366, vierde lid, van Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geen schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in art. 366, eerste en derde lid, Sv in de […] of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal is verstrekt.
Gelet op het feit dat verdachte analfabeet is, is het hof echter van oordeel dat het niet verstrekken van een schriftelijke vertaling van de mededeling als hiervoor bedoeld, geen nadeel kan opleveren voor verdachte nu hij de mededeling, vertaald of niet, hoe dan ook niet zou begrijpen. De schending van artikel 366, vierde lid, Sv, hoeft dan ook geen gevolgen te hebben.
Het hof overweegt ten aanzien van het eerste punt van de raadsman voorts dat het feit dat verdachte analfabeet is meebrengt dat het zijn verantwoordelijkheid om zijn post voor hem te laten lezen. Zeker wanneer het - zoals in dit geval - gaat om een aangetekende brief. Verdachte heeft verklaard dat hij in dat verband iemand heeft gevonden die zijn post ongeveer één keer per drie weken voor hem bekijkt. De post van verdachte wordt minstens een keer per maand bekeken wordt door de moeder van zijn dochter.
Door het hof is vastgesteld dat de moeder van zijn dochter, ter zitting van het hof als getuige aanwezig, de Nederlandse taal voldoende beheerst.
Daarnaast heeft verdachte verteld dat hij dagelijks contact met de moeder van zijn dochter heeft. De getuige heeft verklaard dat zij zich niet precies herinnert wanneer ze de aangetekende brief heeft gelezen, maar dat ze zich wel herinnert dat ze op diezelfde dag contact is gaan zoeken met de (voormalig) raadsman. Ze meent dat zij de brief eind van de maand waarin de verdachte de mededeling ontving heeft gelezen en gelijk een advocaat heeft gebeld. Dat zou dan nog binnen de termijn zijn gebeurd. De (opvolgende) raadsman heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen zeggen wanneer de getuige zijn collega heeft gebeld.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het is aan verdachte om ervoor te zorgen dat een aangetekende brief tijdig wordt gelezen en dat daarop door hem tijdig actie wordt ondernomen. Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
2.3
Artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
2. Deze mededeling wordt niet gedaan
a. aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend,
b. aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest,
c. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.”
2.4
Artikel 366 lid 1 Sv bepaalt dat de officier van justitie – behoudens de uitzonderingen die zijn vermeld in het tweede lid van artikel 366 Sv – de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352 lid 2 Sv bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan de verdachte betekent. Die mededeling bevat tevens de in artikel 366 lid 3 Sv genoemde gegevens. Het vierde lid van artikel 366 Sv bepaalt dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal wordt verstrekt. Deze regeling beoogt te waarborgen dat ook de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, in kennis wordt gesteld van de onderdelen van het vonnis die van belang zijn met het oog op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep (vgl. HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:770, rechtsoverweging 2.4)
.
2.5
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706). Van zo’n geval kan sprake zijn indien de verdachte in strijd met artikel 366 lid 4 Sv niet een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in artikel 366 lid 1 en lid 3 Sv in een voor hem begrijpelijke taal heeft ontvangen (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534).
2.6
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en dat de mededeling van de uitspraak niet in de […] of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal is vertaald. Gelet daarop is het oordeel van het hof dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verontschuldigbaar is, niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar heeft verklaard dat hij niet kan lezen, maar dat het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of aan die uitlating zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat een vertaling in het […] niet eraan kon bijdragen dat de verdachte op de hoogte zou raken van de inhoud van de uitspraak.
2.7
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.