Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2020 houdt voor zover van belang het volgende in:
“De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende.
(...)
Het onderzoek vindt plaats met bijstand van V.E. Rafaëla zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de […] taal (...). Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertaald.
(...)
De voorzitter deelt mede dat eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde wordt gesteld.
(...)
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
De zaak is door de enkelvoudige kamer verwezen naar de meervoudige kamer. Het hof heeft gezien dat de kantonrechter op 23 april 2018 uitspraak heeft gedaan. Het vonnis is op 21 juni 2018 aan verdachte in persoon betekend en uitgereikt. Verdachte kan volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 6 juli 2018.
De voorzitter vraagt aan de verdachte of hij zich het moment dat het vonnis aan hem werd uitgereikt, kan herinneren.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik kan mij herinneren dat een vonnis aan mij werd overhandigd. Echter, ik wist op dat moment niet waarover het ging. De moeder van mijn dochter is de persoon die de post voor mij doorneemt. Ik kan zelf niet lezen. U vraagt mij waarom ik weet dat mij een vonnis werd overhandigd. Dat heeft de moeder van mijn dochter mij verteld. Ik woon niet samen met de moeder van mijn dochter. Wij zien elkaar wel en wij hebben bijna elke dag contact. U vraagt mij of de persoon die het vonnis aan mij heeft uitgereikt iets tegen mij heeft gezegd. Ik verstond de persoon niet, maar ik begreep wel van die persoon dat ik de brief moest tekenen. Ik heb toen ook getekend.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Ik krijg de indruk dat mijn cliënt er pas op 6 juli 2018 van op de hoogte is geraakt dat het aan hem uitgereikte stuk een vonnis betrof.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Het vonnis is op 21 juni 2018 in persoon aan u uitgereikt. Kunt u herinneren wanneer u aan uw vriendin heeft gevraagd dit vonnis te lezen?
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Dat kan ik mij niet herinneren. De moeder van mijn dochter leest eenmaal in de maand mijn post. U vraagt mij waarom ik het vonnis niet direct aan de moeder van mijn dochter heb laten lezen, als ik toch dagelijks contact met haar heb. Ik heb het vonnis niet direct door haar laten lezen, omdat ze mijn post om de 21, 22 of 25 dagen doorneemt. U vraagt mij of ze de post op een vaste dag doorneemt. Ze leest mijn post vóór het einde van de maand. Als we de post van die maand hebben doorgenomen, dan gaan we de maand daarna aan de slag met de brieven waarbij iets gedaan moet worden.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Het vonnis is op 21 juni 2018 aan u uitgereikt. Dat is al bijna aan het einde van de maand. U vertelt ons net dat ze aan het einde van de maand de post met u doorneemt. Hoe lang heeft het geduurd, voordat u actie heeft ondernomen?
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het spijt mij, dat kan ik mij niet herinneren.
De oudste raadsheer vraagt aan verdachte of hij niet nieuwsgierig was naar de inhoud van de brief en dit keer niet eerder wilde weten wat er in de brief stond.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Nee, ik kan ook niet lezen. Ik heb een afspraak met de moeder van mijn dochter dat zij voor mij de post doorneemt. Daarnaast werkt zij en heeft zij haar eigen dingen die ze moet doen. Ik woon inmiddels vijf jaar in Nederland. Ik spreek echter geen Nederlands, maar […].
De oudste raadsheer deelt aan de verdachte mede dat verdachte volgens de SKDB al sinds 2010 in Nederland staat ingeschreven.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Dat klopt, ik zat toen in politiek asiel. Ik versta wel een aantal Nederlandse woorden. Echter, op het moment dat iemand te snel praat, dan wordt het voor mij moeilijker om het te begrijpen. Toen u mij mijn adres voorhield, verstond ik mijn adres wel, maar ik begreep ik niet wat u daarvoor zei.
De jongste raadsheer vraagt aan verdachte of hij vaak post krijgt waarvoor hij moet tekenen.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Er worden wel pakketten en brieven naar mijn adres gestuurd die niet voor mij bestemd zijn. U vraagt mij of ik voor die pakketten en brieven dan ook moet tekenen. Ja, ik moet vaak voor die post dan ook tekenen. Ik teken vaak zonder dat ik weet waarover het gaat. Soms is de post ook voor andere mensen. U vraagt mij hoe vaak er post voor mij komt waarvoor ik moet tekenen. Er komt weinig post voor mij, waarvoor ik moet tekenen.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Een mogelijke verklaring voor het feit dat mijn cliënt al enige tijd in Nederland woont maar de Nederlands taal niet machtig is, is het feit dat mijn cliënt een ontheffing heeft gekregen van de inburgeringsplicht.
(...)
De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven - :
Ik acht de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar. Verdachte verklaart op zitting dat het vonnis op 21 juni 2018 in persoon aan hem is betekend. Verdachte heeft aangegeven dat hij dagelijks contact heeft met de moeder van zijn dochter en dat zij aan hem heeft verteld dat de aangetekende brief een vonnis is. Als hij haar dagelijks ziet, dan lijkt het mij aannemelijk dat hij in de dagen daarna heeft gehoord dat het gaat om een vonnis. Verdachte is al twee keer eerder veroordeeld. Het is zijn eigen verantwoordelijkheid om in actie te komen. De lat van de Hoge Raad ligt immers hoog. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden die niet aan hem zijn toe te rekenen. In deze situatie is er geen sprake van bijzondere omstandigheden. Verdachte had zelf actie kunnen ondernemen en dat had hij ook moeten doen.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven - :
De advocaat-generaal voert aan dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ik beroep mij op artikel 408 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Op 29 augustus 2017 heeft mijn cliënt op een bromfiets gereden zonder daarvoor een geldig rijbewijs te hebben. Mijn cliënt is opgeroepen, maar niet verschenen op de terechtzitting in eerste aanleg. Dat is begrijpelijk, aangezien hij de Nederlandse taal niet kent. Het vonnis is in persoon betekend, maar dat betekent niet gelijk dat het vonnis op de juiste wijze is betekend. Mijn cliënt is de Nederlandse taal niet machtig en heeft daardoor van het vonnis geen kennis kunnen nemen. Op grond van artikel 366 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering heeft een verdachte recht op een schriftelijke vertaling. Mijn cliënt heeft geen schriftelijke vertaling van het vonnis ontvangen. Mijn cliënt heeft pas op 6 juli 2018 kennis kunnen nemen van de inhoud van de brief, omdat de getuige op die dag de post van verdachte heeft bekeken. De getuige heeft daarna direct contact gezocht met het advocatenbureau en hoger beroep laten instellen. Kortom, mijn cliënt heeft pas op 6 juli 2018 kennis kunnen nemen van het vonnis. Gelet op artikel 408 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering acht ik dat het hoger beroep tijdig is ingesteld. Ik ben van oordeel dat mijn cliënt derhalve ontvankelijk is in het hoger beroep.
(...)
De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven - :
Uit de e-mail van 13 augustus 2019 van mr. A.C. Huisman blijkt tevens dat verdachte analfabeet is. Dit betekent dat een vertaling van de dagvaarding geen soelaas zou hebben geboden.”