In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, die in 2005 samen met zijn levenspartner een woonappartement heeft gekocht. Na de beëindiging van hun samenlevingsovereenkomst in 2006 heeft belanghebbende de helft van het appartementsrecht van zijn partner overgenomen. Bij de verdeling van de gezamenlijke bezittingen is de waarde van het appartementsrecht vastgesteld op € 757.127, welke waarde belanghebbende per 1 januari 2007 op zijn balans heeft geactiveerd. In 2010 heeft hij zijn onderneming gestaakt en het appartementsrecht overgebracht naar zijn privévermogen, waarbij hij een boekverlies van € 388.662 in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft opgenomen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat de overgenomen helft van het appartementsrecht per 1 januari 2007 moet worden geactiveerd op basis van de waarde in bewoonde staat, in plaats van de aanschaffingskosten. Dit oordeel is in cassatie aan de orde, waarbij belanghebbende aanvoert dat de overgenomen helft van het appartementsrecht is aangekocht ten behoeve van zijn onderneming.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de overgenomen helft van het appartementsrecht in de privésfeer is verworven en dat de waarde in bewoonde staat de juiste basis is voor de activatie op de balans. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en bevestigt daarmee het oordeel van het Hof.