Uitspraak
wonende te [woonplaats],
Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 23.571,99, een verzoek ingediend bij de Hoge Raad om een bevel tot instemming met een aangeboden schuldregeling. Dit verzoek is primair gedaan op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw), met een subsidiair verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 284 Fw. De rechtbank Midden-Nederland heeft het primaire verzoek afgewezen en besloten dat het subsidiaire verzoek in een afzonderlijk vonnis zal worden behandeld. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft haar niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Het hof oordeelde dat hoger beroep van de afwijzing van het primaire verzoek pas mogelijk is bij afwijzing of intrekking van het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat het indienen van een zelfstandig hoger beroep in deze context niet is toegestaan zolang er nog geen beslissing is genomen op het subsidiaire verzoek.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van verzoekster verworpen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat het niet mogelijk is om hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van het primaire verzoek zolang het subsidiaire verzoek nog in behandeling is. Dit is in lijn met de wetgever's bedoeling om te voorkomen dat de behandeling van de schuldsaneringsregeling wordt vertraagd door het indienen van rechtsmiddelen. De Hoge Raad benadrukte dat het Nederlandse recht geen fundamentele aanspraak op een beslissing in twee feitelijke instanties kent, en dat deze uitsluiting van hoger beroep in het belang van een efficiënte rechtsgang is.