ECLI:NL:HR:2021:797
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Heerenveen
In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 augustus 2020. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M. Lagas, heeft een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep van het College, dat werd vertegenwoordigd door J.H. van Gelderen.
De Hoge Raad heeft het middel dat door het College was voorgesteld beoordeeld. De uitkomst was dat het middel niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, omdat de beoordeling van het middel niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en het College veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.068 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 532 opgelegd aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. Dit arrest is uitgesproken op 28 mei 2021 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.