ECLI:NL:HR:2021:795

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
20/02472
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. van Ham, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 juli 2020, nr. 18/2356 AOW. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 17/6670) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, vertegenwoordigd door A.P. van den Berg, heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek en de Raad van bestuur een conclusie van dupliek heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02472
Datum28 mei 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 16 juli 2020, nr. 18/2356 AOW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 17/6670) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. van Ham, heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, vertegenwoordigd door A.P. van den Berg, heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.