ECLI:NL:HR:2021:617
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 november 2020, nr. BK-20/00497, die op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/6837) behandelde. De zaak betreft een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door P. van Heerwaarden, heeft een verweerschrift ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.