Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddel
4.Beslissing
20 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 december 2019. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1978, die in cassatie is gegaan tegen de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De advocaat van de verdachte, D. Bektesevic, heeft een cassatiemiddel ingediend, terwijl de benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaat R.A. Korver, ook cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen voor zover het gaat om de vervangende hechtenis die is toegepast bij de schadevergoedingsmaatregelen.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van de verdachte gegrond verklaard. Het hof had de verdachte verplicht om aan de Staat bedragen te betalen ten behoeve van de slachtoffers, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de toepassing van vervangende hechtenis in deze context niet correct was, en heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft bepaald dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering.
De klachten van de benadeelde partijen zijn door de Hoge Raad beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.