ECLI:NL:HR:2021:462

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
18/05373
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in urenverantwoordingen van curator in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [eiser], wonende in de Verenigde Arabische Emiraten, tegen de curatoren Philip Willem Schreurs en een andere curator in het faillissement van [eiser]. Het verzoek van [eiser] was gericht op inzage in de urenverantwoordingen van de curator, op basis van artikel 69 van de Faillissementswet. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast is er een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld door de curatoren, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep. Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging leidde, was er geen noodzaak om het incidentele beroep te behandelen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat [eiser] zich in het algemeen onttrekt aan zijn verplichtingen uit de Faillissementswet, wat niet is weersproken door [eiser]. De Hoge Raad heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld, inclusief de kosten van het incident tot zekerheidstelling. De totale kosten zijn begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/05373
Datum26 maart 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], Verenigde Arabische Emiraten,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: J. van Weerden,
tegen
1. Jan Evert STADIG,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
2. Philip Willem SCHREURS,
kantoorhoudende te Eindhoven,
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [eiser],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: de curatoren,
advocaat: M.A.J.G. Janssen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenbeschikking in deze zaak, ECLI:NL:HR:2019:1580 van 11 oktober 2019.
De curatoren hebben een verweerschrift tot verwerping van het principaal cassatieberoep ingediend en tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[eiser] heeft geen verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

2.1
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.2
Het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank leidt. Deze voorwaarde is niet vervuld. Het incidentele beroep behoeft dus geen behandeling.
2.3
Bij hun incidenteel verzoek hebben de curatoren aangevoerd, onder verwijzing naar twee uitspraken in procedures waarin [eiser] kennelijk partij was, dat [eiser] zich in het algemeen onttrekt aan zijn verplichtingen uit de Faillissementswet. [eiser] heeft dit niet weersproken. Voorts heeft de rechtbank in rov. 5.8.1 van haar beschikking – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat [eiser] uitdrukkelijk heeft gesteld dat het onderhavige verzoek niet ziet op een door art. 71 Fw bestreken kwestie en dus niet de salarisbepaling van de curatoren betreft. Ondanks het daarop gerichte verweer van de curatoren heeft hij, zoals de rechtbank in rov. 5.8.10 heeft vastgesteld, niet aangevoerd waarin zijn concrete belang dan wel is gelegen. Ook dat is in cassatie niet bestreden. In het voorgaande ziet de Hoge Raad aanleiding om [eiser] in het principale beroep in de proceskosten te veroordelen. [1] Ook zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van het incident tot zekerheidstelling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curatoren wat betreft het principale beroep begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan en wat betreft het incident tot zekerheidstelling begroot op € 800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
26 maart 2021.

Voetnoten

1.Vgl. HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1580, rov. 3.2.3.