Uitspraak
wonende te [woonplaats], Verenigde Arabische Emiraten,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
kantoorhoudende te Eindhoven,
2.Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.Beslissing
26 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [eiser], wonende in de Verenigde Arabische Emiraten, tegen de curatoren Philip Willem Schreurs en een andere curator in het faillissement van [eiser]. Het verzoek van [eiser] was gericht op inzage in de urenverantwoordingen van de curator, op basis van artikel 69 van de Faillissementswet. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast is er een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld door de curatoren, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep. Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging leidde, was er geen noodzaak om het incidentele beroep te behandelen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat [eiser] zich in het algemeen onttrekt aan zijn verplichtingen uit de Faillissementswet, wat niet is weersproken door [eiser]. De Hoge Raad heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld, inclusief de kosten van het incident tot zekerheidstelling. De totale kosten zijn begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen voldaan.