Uitspraak
zetelende te ’s-Gravenhage,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Almere,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
27 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staat der Nederlanden tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering in kort geding van de verweerder, die in de Penitentiaire Inrichting Almere verblijft, tot staking van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf. De verweerder stelde dat het Openbaar Ministerie onrechtmatig handelde door geen gebruik te maken van de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging te stoppen, omdat hij in voorarrest langer had gezeten dan de opgelegde straf. De voorzieningenrechter had de vordering van de verweerder afgewezen, maar het hof had dit vonnis vernietigd en de Staat bevolen de tenuitvoerlegging te stoppen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door te concluderen dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet had kunnen weigeren gebruik te maken van de bevoegdheid tot stopzetting van de executie. De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering de tenuitvoerlegging van beslissingen van de strafrechter door het Openbaar Ministerie moet geschieden en dat er geen wettelijke basis is voor het verdisconteren van dagen in voorarrest bij de tenuitvoerlegging van een andere straf. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de vordering van de verweerder werd afgewezen.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie en de uitvoering van straffen, vooral in situaties waarin de duur van het voorarrest in verhouding staat tot de opgelegde straf. De Hoge Raad bevestigde dat de Aanwijzing executie geen ruimte biedt voor het Openbaar Ministerie om af te zien van de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen, tenzij er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, wat in deze zaak niet het geval was.