ECLI:NL:HR:2021:435
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake vennootschapsbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan [X] B.V. opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2012, evenals de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 februari 2020, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat E.F. Kraaijeveld, heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de middelen niet tot een andere uitkomst konden leiden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.