Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
23 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een parlementslid uit Sint Maarten dat gedurende een periode van zeven jaren zijn aangiften voor de inkomstenbelasting en de belasting op bedrijfsomzetten niet binnen de gestelde termijnen heeft ingediend. Dit leidde tot een nadeelbedrag van NAf 890.000, zoals vastgesteld onder artikel 49 van de Algemene Landsverordening (ALL) van Sint Maarten.
De verdachte heeft een beroep gedaan op de inkeerregeling, waarbij hij aanvoert dat hij een boekhoudster heeft ingeschakeld om zijn administratie en belastingzaken op orde te brengen. De Hoge Raad moest zich buigen over de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als degene die verplicht was om binnen de gestelde termijn aangifte te doen, zoals bedoeld in artikel 49 van de ALL. Dit roept de vraag op of de overtreding van artikel 49 een kwaliteitsdelict is en of de verplichting tot aangifte rustte op de verdachte als natuurlijke persoon of op zijn eenmansbedrijf.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.