ECLI:NL:HR:2021:419

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
20/01835
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken en de gevolgen voor immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een geschil over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, alsook de beschikking inzake heffingsrente en een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof 's-Hertogenbosch de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant onterecht had beoordeeld. Het Hof had het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard, terwijl de Rechtbank geen beslissing had genomen over de toekenning van een schadevergoeding. Hierdoor had het Hof het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking had op het hoger beroep van de Inspecteur en verklaarde dit hoger beroep niet-ontvankelijk.

Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat belanghebbende had betaald en de kosten van rechtsbijstand. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in belastingzaken en de gevolgen daarvan voor de toekenning van schadevergoeding.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01835
Datum19 maart 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 mei 2020, nrs. 19/00266 en 19/00273, op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 17/6432) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente en een verzoek om vergoeding van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het
beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de uitspraak van het Hof naar aanleiding van het middel en ambtshalve
2.1
Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank gegrond verklaard. Dat hoger beroep was gericht tegen het toekennen van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak in bezwaar en beroep.
2.2
Die uitspraak van de Rechtbank bevat geen beslissing tot het toekennen van zo een schadevergoeding. Het Hof had het hoger beroep van de Inspecteur daarom nietontvankelijk moeten verklaren.
2.3
De uitspraak van het Hof moet worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover daarin het door de Inspecteur onder nummer 19/00273 ingestelde hoger beroep gegrond is verklaard,
- verklaart dit door de Inspecteur ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 131, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.136, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.