Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het zevende cassatiemiddel
4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
5.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 24 april 2019 uitspraak deed in een strafzaak tegen een voormalig advocaat. De verdachte is geboren in 1963 en wordt beschuldigd van gekwalificeerde verduistering van geld van een derdenrekening, valsheid in geschrift in een vaststellingsovereenkomst, en het afleggen van een meinedige verklaring in een civiele procedure. De Hoge Raad heeft op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, onder nummer 19/02262.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder falende bewijsklachten en klachten over de afwijzing van een verzoek tot verwijzing naar een ander gerecht. Ook is er een vordering van de benadeelde partij aan de orde gekomen, evenals de strafmotivering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, met uitzondering van de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis.
Daarnaast is er een klacht ingediend over de redelijke termijn in de cassatiefase, die volgens de verdachte is overschreden. De Hoge Raad heeft deze klacht gegrond verklaard, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het de schadevergoedingsmaatregel betreft en de duur van de gevangenisstraf heeft verminderd naar vijf maanden en drie weken. De overige klachten zijn verworpen.