ECLI:NL:HR:2021:301

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
20/03451
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet digitale indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 september 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De zaak betrof een verzoek om ambtshalve vermindering van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2009, 2010 en 2011.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het cassatieberoep niet ontvankelijk is, omdat het beroepschrift niet digitaal was ingediend, terwijl dit wel verplicht was volgens de regelgeving die van toepassing was op de datum van de uitspraak van het Gerechtshof. De indiener van het beroepschrift, een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener, had het beroepschrift op 23 oktober 2020 ingediend, maar had geen gevolg gegeven aan een verzoek van de griffier om het beroepschrift alsnog digitaal in te dienen. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03451
Datum26 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 september 2020, nrs. 20/00279 tot en met 20/00281, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 18/7159 tot en met 18/7161) betreffende een verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aan hem over de jaren 2009, 2010 en 2011 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
In deze zaak is bij aangetekende brief beroep in cassatie ingesteld. Uit het beroepschrift in cassatie blijkt dat het cassatieberoep namens belanghebbende is ingesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener. De Hoge Raad heeft dat beroepschrift op 23 oktober 2020 ontvangen.
1.2
Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 99 [1] , brengt mee dat een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht is digitaal te procederen in die gevallen waarin het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Dat is in deze zaak het geval zodat het beroepschrift in cassatie digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, had moeten worden ingediend. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarom bij brief van 20 november 2020 verzocht het beroepschrift in cassatie binnen twee weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de indiener van het beroepschrift opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft geen gevolg gegeven aan dat verzoek.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie nietontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.

Voetnoten

1.Besluit van 6 maart 2019, houdende vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Inwerkingtredingsbesluit digitaal procederen in bestuursrechtelijke cassatieprocedures).