ECLI:NL:HR:2021:297
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake inkomstenbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, die in eerste instantie in geschil was met de Staatssecretaris over een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij behorende beschikking inzake heffingsrente voor het jaar 2012. De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 januari 2020, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, was het resultaat van een eerdere procedure die door de Hoge Raad was terugverwezen naar het Hof na een vernietiging van een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.