Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, was als natuurlijk persoon door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes, die aan een rechtspersoon waren opgelegd. De verdediging stelde dat de gang van zaken in strijd was met het una via beginsel, zoals neergelegd in de artikelen 5:44 en 5:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien dit niet van belang was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal P.M. Frielink had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president V. van den Brink, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.