ECLI:NL:HR:2021:207
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], Marokko, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 april 2020. De Centrale Raad had eerder het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam behandeld, die betrekking had op een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Centrale Raad van Beroep had op 24 april 2020 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 20 juli 2020 bij de Hoge Raad ontvangen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De termijn eindigde op 5 juni 2020, en de Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie niet tijdig was ingediend volgens de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Belanghebbende had de gelegenheid gekregen om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de argumenten die hij aanvoerde in zijn brief van 11 november 2020 werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2021.