ECLI:NL:HR:2021:207

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
20/02177
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], Marokko, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 april 2020. De Centrale Raad had eerder het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam behandeld, die betrekking had op een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Centrale Raad van Beroep had op 24 april 2020 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 20 juli 2020 bij de Hoge Raad ontvangen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De termijn eindigde op 5 juni 2020, en de Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie niet tijdig was ingediend volgens de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Belanghebbende had de gelegenheid gekregen om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de argumenten die hij aanvoerde in zijn brief van 11 november 2020 werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02177
Datum12 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Marokko (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 april 2020, nr. 18/308 AKW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 17/1562), betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Centrale Raad van Beroep heeft op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 24 april 2020.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 20 juli 2020 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 5 juni 2020. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 2 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 11 november 2020 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2021.