ECLI:NL:CRVB:2020:1021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
18/308 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling recht op kinderbijslag na bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het oudste kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van een appellant die in Marokko woont. De appellant ontving kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kinderen, maar verloor dit recht toen zijn oudste kind de leeftijd van 18 jaar bereikte. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder besloten dat de appellant vanaf het vierde kwartaal van 2016 geen recht meer had op kinderbijslag, omdat hij niet meer onder het overgangsrecht viel. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam bevestigd in een eerdere uitspraak. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij nog steeds recht had op kinderbijslag, maar de Raad oordeelde dat de regelgeving duidelijk was en dat het recht op kinderbijslag verviel zodra het oudste kind 18 jaar werd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E.V. Lenos, met D.S. Barthel als griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

18.308 AKW

Datum uitspraak: 24 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2017, 17/1562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in Marokko en ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Hij ontving kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kinderen [A], [B], [C], [D] en [E], geboren op respectievelijk [in] 1998, [in] 1999, [in] 2004, [in] 2011 en [in] 2013. Bij besluit van 21 november 2016 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij vanaf het vierde kwartaal van 2016 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat zijn oudste kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Hierdoor valt appellant niet meer onder het overgangsrecht waaraan hij het recht op kinderbijslag ontleende.
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij recht heeft op kinderbijslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor 1 januari 2000 was appellant verzekerd voor de volksverzekeringen op grond van
artikel 26, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring volksverzekeringen 1999 (KB 746). Dit artikel is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. In artikel 27 van KB 746 is een overgangsregeling getroffen voor personen die tot aan 1 januari 2000 verzekerd waren ingevolge de volksverzekeringen op grond van artikel 26 van KB 746 en die uitsluitend door het vervallen van dit artikel, vanaf die dag geen recht meer hebben op kinderbijslag op grond van de AKW. Voor die personen bleef artikel 26 van KB 746 ook vanaf 1 januari 2000 van toepassing zolang het jongste kind voor wie de verzekerde voor die dag recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Artikel 27 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2006 vervallen. Ingevolge artikel 7c van de AKW, zoals dat artikel luidt vanaf 2008, behoudt de persoon die op 31 december 2005 voortgezet verzekerd was op grond van artikel 27 van KB 746, en die op die dag nog recht had op kinderbijslag, recht op kinderbijslag zolang het jongste kind voor wie betrokkene vóór 31 december 1999 recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
4.2.
[A] is het jongste kind voor wie appellant vóór 31 december 1999 recht had op kinderbijslag. Voor [B], geboren op [in] 1999, had appellant geen recht op kinderbijslag vóór 31 december 1999 omdat [B] na de peildatum van 1 oktober 1999 is geboren. [A] is met ingang van het vierde kwartaal van 2016 18 jaar. Vanaf dat kwartaal heeft appellant geen recht meer op kinderbijslag, ook niet voor zijn andere kinderen. Aan de door appellant door hem naar voren gebrachte omstandigheden kan geen verzekering ingevolge de AKW worden ontleend.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) D.S. Barthel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.