ECLI:NL:HR:2021:1997

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
20/02511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z], vertegenwoordigd door A. van Velsen, tegen het Dagelijks Bestuur van de BelastingSamenwerking Gouwe-Rijnland, vertegenwoordigd door [P]. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 juli 2020, nr. BK-19/00770, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/3126) betreffende kosten van vervolging die aan belanghebbende in rekening waren gebracht.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het Hof onderzocht. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Uiteindelijk kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom besloot de Hoge Raad om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2021, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02511
Datum9 juli 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door A. van Velsen
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GOUWE-RIJNLAND,
vertegenwoordigd door [P]
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 juli 2020, nr. BK-19/00770, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/3126) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet–ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.