ECLI:NL:HR:2021:1991
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, die zich had beroepen op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 9 juli 2021. De griffier van de Hoge Raad had op 21 september 2021 geconstateerd dat belanghebbende niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht en had belanghebbende op 28 september 2021 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, met een termijn van vier weken voor betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan.
Op 27 oktober 2021 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim is met het niet betalen van het griffierecht. De Hoge Raad stelt vast dat de heffing van het griffierecht niet zodanig is dat het voor belanghebbende onmogelijk of uiterst moeilijk is om beroep in cassatie in te stellen.
Daarom heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 24 december 2021.