Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019. De zaak betreft een verdachte die geboren is in 1977, maar wiens naam en geboorteplaats in het document zijn weggelaten. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.