ECLI:NL:PHR:2021:1204

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
19/01971
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van verdachte niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken middelen van cassatie

In deze zaak, behandeld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, is de verdachte, geboren in 1977, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2019. De veroordeling betreft deelname aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven en medeplichtigheid aan het gewoonte maken van het kopen van goederen met de intentie om zonder volledige betaling over deze goederen te beschikken. De straf die is opgelegd bedraagt vierentwintig maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Dit betekent dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur heeft ingediend via een raadsman. Volgens artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan de verdachte hierdoor niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. De Procureur-Generaal concludeert dan ook dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep. Deze conclusie is van belang voor de samenhang met andere zaken, waaronder 19/01992, 19/01925, 19/01853, 19/01852, 19/01903 en 19/01897, die eveneens aan de orde komen in deze procedure.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/01971
Zitting9 november 2021

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 5 april 2019 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en 2. “medeplichtigheid aan medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sv. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/01992, 19/01925, 19/01853, 19/01852, 19/01903 en 19/01897. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge artikel 437 lid 2 Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG