ECLI:NL:HR:2021:1898
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over loonheffing en verzet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 18 oktober 2019 werd behandeld. Deze eerdere uitspraak had betrekking op het ingehouden bedrag aan loonheffing over de maanden november en december 2018.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad heeft deze middelen beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 17 december 2021, door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.