In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Chuminisan tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had Chuminisan veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording van het door haar gevoerde vermogensrechtelijke beleid aan stichting ADP, de enige erfgenaam van de overleden [erflater]. Chuminisan is van mening dat zij niet verplicht is om deze verantwoording af te leggen en heeft hoger beroep ingesteld. De zaak is behandeld op 24 maart 2020, waarbij het hof de feiten heeft vastgesteld die in eerste aanleg zijn beschreven en niet in geschil zijn. Chuminisan heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van ADP zal afwijzen, terwijl ADP heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft de grieven van Chuminisan beoordeeld en geconcludeerd dat ADP niet aannemelijk heeft gemaakt dat Chuminisan verplicht is om rekening en verantwoording af te leggen. Het hof heeft geoordeeld dat het bedrag dat [erflater] aan Chuminisan heeft geschonken, toebehoort aan Chuminisan en dat zij autonoom kan beslissen over de besteding daarvan. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vordering van ADP afgewezen, met veroordeling van ADP tot terugbetaling van proceskosten aan Chuminisan.