ECLI:NL:HR:2021:183

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
19/04591
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden staatssteun en kredietgaranties door havenbedrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Commerz Nederland N.V. tegen Havenbedrijf Rotterdam N.V. De zaak betreft de vraag of de door het havenbedrijf verstrekte kredietgaranties kunnen worden aangemerkt als verboden staatssteun volgens de artikelen 107 en 108 van het VWEU. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder die van 26 april 2013 en 27 mei 2016, en concludeert dat de klachten van Commerz over het arrest van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom deze klachten niet tot een andere uitkomst leiden, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt Commerz in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04591
Datum5 februari 2021
ARREST
In de zaak van
COMMERZ NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: Commerz,
advocaat: W.H. van Hemel,
tegen
HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: HbR,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en B.M.H. Fleuren.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
zijn arrest in de zaak 11/02221, ECLI:NL:HR:2016:994, van 27 mei 2016;
het arrest in de zaak 200.223.811/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2019.
Commerz heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
HbR heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor HbR toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Commerz heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt Commerz in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van HbR begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Commerz deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresident C.A. Streefkerk en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
5 februari 2021.