In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Commerz Nederland N.V. tegen Havenbedrijf Rotterdam N.V. De zaak betreft de vraag of de door het havenbedrijf verstrekte kredietgaranties kunnen worden aangemerkt als verboden staatssteun volgens de artikelen 107 en 108 van het VWEU. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder die van 26 april 2013 en 27 mei 2016, en concludeert dat de klachten van Commerz over het arrest van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom deze klachten niet tot een andere uitkomst leiden, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt Commerz in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.