In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] B.V. De zaak betreft de toepassing van het lage sectorpremiepercentage voor de heffing van gedifferentieerde premie Werkhervattingskas. De belanghebbende had arbeidsovereenkomsten gesloten met een aantal werknemers, waarin een zogenoemde ‘meer-minderuren-clausule’ was opgenomen. Deze clausule regelt de uitbetaling van meeruren en de niet-uitbetaling van minderuren gedurende een periode van maximaal zes maanden.
De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat hij van mening was dat het hoge sectorpremiepercentage van toepassing was op de loonsom van de werknemers. Het Hof had geoordeeld dat de omvang van de arbeid na de eerste zes maanden vaststond, waardoor het lage premiepercentage van toepassing was. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de arbeidsovereenkomsten gedurende de eerste zes maanden andere voorwaarden kenden dan voor de daaropvolgende periode. Hierdoor voldeed de arbeidsomvang in die eerste zes maanden niet aan de voorwaarden voor het lage premiepercentage. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.