Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te Swalmen,
wonende te [woonplaats] ,
verblijvende te Zweden,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
26 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de moeder van een meerderjarige dochter die onder bewind was gesteld. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het hof, waarin het hof de beslissing van de kantonrechter bekrachtigde om de ouders als bewindvoerders te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen. De moeder betoogde dat de kantonrechter zich ambtshalve onbevoegd had moeten verklaren, gezien de woonplaats van de dochter. Het hof verwierp dit betoog en oordeelde dat de kantonrechter terecht zijn bevoegdheid had vastgesteld en dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen de ambtshalve beslissing van de rechter over zijn relatieve bevoegdheid, zoals geregeld in artikel 270 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad bevestigde deze lijn van het hof en oordeelde dat de moeder in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de regels omtrent de relatieve bevoegdheid van de rechter in zaken van onderbewindstelling en het rechtsmiddelenverbod dat van toepassing is op ambtshalve beslissingen.