ECLI:NL:GHARL:2020:8911

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
200.268.519/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen en de verplichting tot rekening en verantwoording

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van de moeder als bewindvoerder van haar dochter. De moeder was samen met de vader benoemd tot bewindvoerder van hun dochter, die vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De kantonrechter had de ouders ambtshalve ontslagen als bewindvoerders, waarna de moeder in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van de moeder, omdat zij ernstig tekort was geschoten in haar taak. Ondanks meerdere kansen om verantwoording af te leggen, had zij dit nagelaten. De moeder stelde dat zij niet op de hoogte was van haar verplichtingen, maar het hof oordeelde dat zij voldoende informatie had moeten ontvangen en dat het haar verantwoordelijkheid was om ervoor te zorgen dat zij deze informatie ontving. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en wees het meer of anders verzochte af. De beslissing benadrukt de belangrijke rol van de bewindvoerder in het afleggen van rekening en verantwoording aan de rechtbank, en dat het niet voldoen aan deze verplichtingen kan leiden tot ontslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.519/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7880453)
beschikking van 27 oktober 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen te Sittard.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de dochter] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de dochter] of de rechthebbende,

2.[de vader] ,

verblijvende te [land] ,
verder te noemen: de vader,

3.[naam1] , handelend onder de naam [naam2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [naam2] .

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 april 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Gelissen van 10 juli 2020;
- een journaalbericht van mr. Gelissen van 14 september 2020 met productie(s);
- een verweerschrift van [naam2] .
1.3
Op 30 september 2020 is de zaak ter zitting mondeling behandeld. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

2.Feiten

2.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de dochter] , geboren [in] 1993.
De goederen die [de dochter] (zullen) toebehoren zijn met ingang van 19 juli 2012 onder bewind gesteld omdat [de dochter] vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Haar ouders zijn daarbij benoemd tot bewindvoerders. Ook zijn zij benoemd tot mentor.
2.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de ouders ambtshalve en met ingang van 24 juli 2019 ontslagen als bewindvoerders. [naam2] is bij die beschikking benoemd tot opvolgend bewindvoerder.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
14 april 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
3.2
In die beschikking heeft het hof het beroep van de moeder op de onbevoegdheid van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, verworpen en iedere overige beslissing aangehouden. Ter beoordeling ligt nog voor grief 2 (ontslag van de moeder als bewindvoerder) en grief 3 (schending hoor en wederhoor).
3.3
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de moeder (ambtshalve) ontslag te verlenen. De moeder beantwoordt die vraag ontkennend omdat zij vindt dat haar de door de kantonrechter aan haar adres gemaakte verwijten niet kunnen worden aangerekend. Zij is nooit gewezen op haar verplichtingen in deze. Als zij daarvan op de hoogte was geweest had zij aan haar verplichten voldaan. De post die aan haar zou zijn verzonden, heeft zij nooit ontvangen. Zij ondersteunt haar stellingen met verklaringen van buren.
3.4
Het hof is, net als de kantonrechter, van oordeel dat er gewichtige redenen bestaan voor het ontslag van de moeder als bewindvoerder. Gebleken is dat de moeder van [de dochter] ernstig tekort is geschoten in haar taak als bewindvoerder. De kantonrechter heeft de ouders, dus ook de moeder meerdere malen de kans gegeven om alsnog op een juiste wijze rekening en verantwoording af te leggen maar dit heeft er niet toe geleid dat de ouders de kantonrechter voldoende inzicht hebben verschaft in de financiën van [de dochter] . Door de moeder wordt niet betwist dat ze heeft verzuimd rekening en verantwoording af te leggen maar zij stelt dat zij ondeugdelijk is voorgelicht door de rechtbank bij haar aanstelling als bewindvoerder. Er is haar immers nooit medegedeeld dat zij de verplichting had om jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan de rechtbank, aldus de moeder. Het hof is echter van oordeel dat, nu de rechtbank meerdere brieven daarover aan de moeder heeft verzonden, het voor de moeder duidelijk had kunnen en moeten zijn dat zij de gevraagde rekening en verantwoording diende af te leggen. Dat zij, zoals zij stelt, geen van deze brieven heeft mogen ontvangen komt voor rekening en risico van de moeder. Des verzocht heeft de moeder ter zitting van het hof niet kunnen duidelijk maken waarom zij zich niet van een postbus heeft voorzien waar de post inzake de bewindvoering naartoe zou kunnen worden gestuurd. Het treffen van een dergelijke voorziening (die de moeder inmiddels wel zegt te hebben getroffen) had voor de hand gelegen, te meer omdat de moeder heeft aangegeven ook in [plaats1] afgelegen te hebben gewoond en toen ook al problemen met de postbezorging te hebben ondervonden. Daarnaast ligt het op de weg van een bewindvoerder om de kantonrechter niet alleen op verzoek maar ook eigener beweging van zodanige informatie te voorzien dat de kantonrechter zijn wettelijke, controlerende taak behoorlijk kan uitvoeren. Het is een belangrijke taak van de bewindvoerder om door middel van het jaarlijks afleggen van rekening en verantwoording de kantonrechter van voldoende informatie te voorzien en deze zo in staat te stellen zijn wettelijke toezichthoudende taak uit te voeren. Dit geldt in de onderhavige zaak te meer nu uit de stukken blijkt dat er vier gemotoriseerde voertuigen staan of hebben gestaan op de naam van [de dochter] en zij hierover motorrijtuigenbelasting dient te betalen, dit terwijl [de dochter] geen rijbewijs heeft en dit door haar aandoening ook nooit zal gaan halen. Ter zitting is hierover desgevraagd ook niet meer duidelijkheid zijdens de moeder verschaft. Bij het hof bestaat, gelet op het voorgaande, onvoldoende vertrouwen dat de moeder in de toekomst wel in staat zal zijn op de juiste wijze voldoende inzicht over de wijze van uitvoering van het bewind te verschaffen.
3.5
De moeder heeft daarnaast aangevoerd dat de kantonrechter in strijd heeft gehandeld met het recht op hoor en wederhoor doordat zij en [de dochter] niet in staat zijn gesteld hun verhinderdata door te geven ten behoeve van een nieuw in te plannen zitting. Echter, voor zover de moeder en [de dochter] hun recht op hoor en wederhoor onvoldoende al zouden hebben kunnen uitoefenen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld, hetgeen ook is gebeurd. Het hof heeft de moeder en [de dochter] in de gelegenheid gesteld hun standpunten in het hoger beroep toe te lichten, zodat in deze zaak hoor en wederhoor op genoegzame wijze heeft plaatsgevonden.

4.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
24 juli 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en P.S. Bakker, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.